Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/917

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
385
IETS OVER REUZEN.

seld graf ontdekt werd, waarin beenderen van eene verbazende grootte lagen, waaronder een, dat naar de beschrijving een sleutelbeen (clavicula) zou moeten zijn. Het was 7 voet lang, hetgeen de lengte van den persoon op 75 of 80 voet zou moeten brengen. Bij het aanraken vielen de beenderen uiteen, doch de tanden, beter bestand, bleven in orde; elke woog 10 pond! De waarheid van het een en ander is bekrachtigd in eene schriftelijke verklaring van eenen priester en eenen kapellaan uit St. Uzez en Molard, in de nabijheid der plaats waar het voorgevallen is; dit stuk draagt de dagteekening van 24 Januarij 1699—dus 22 jaren na het gebeurde! Al was het stuk geregistreerd en al lag het met de legalisatie der handteekeningen voor ons, dan zouden we nog met alle achting voor de geestelijken van St. Uzez en Molard zeggen, dat een getuigschrift van een bevoegd physioloog meer afdoet dan hunne nietsbeduidende verklaring, en dat het de vraag blijft: waren het menschenbeenderen?

Volgens d'acosta[1] heeft "men" in Amerika reuzen gezien, die zoo groot waren, dat gewone menschen niet hooger dan tot hunne knie kwamen. Wie die "men" zijn, hebben wij niet kunnen nasporen, en dus vergeve "men" ons onze ongeloovigheid. Niet minder verwonderlijk is wat men leest in de thans zeer zeldzame Siciliaansche geschiedenis van thomas fasellus, een Dominicaner monnik en predikheer, laatst prior van het klooster te Palermo, waar hij in het jaar 1571 overleed. Deze namelijk verhaalt[2] het volgende: "In het jaar der verkregen zaligheid 1548. Als de Genueesche ridder van St. Jan, georgius adornus, overste van zijne orde, met eene vloot te Syracuse overwinterde, is hij op zekeren tijd in het Syracusaansche veld, vroeger Gereatis genaamd, ter jagt gegaan. Terwijl hij met de jagt bezig was, heeft een zekere afgerigte brakhond met zijn neus en klaauwen den mond van een ouderaardsch hol doorsnuffeld en door 't kwispelen met zijn staart en door zijn geblaf de jagers tot zich geroepen. De ruiters, die met georgius waren uitgereden, gissende dat er buit voorhanden was, komen met lossen toom en in

  1. Hist. Ind., I, 19.
  2. Decad., I, lib. I, cap. 6.