Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/918

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
386
IETS OVER REUZEN.

vollen ren aanstonds toegeschoten; maar toen zij alleen den mond van een groot hol zagen, reden zij heen en gingen de afgebroken jagt hervatten. Maar georgius den volgenden dag eenige roeiers medenemende, is weder naar deze spelonk getogen, denkende aldaar gouden penningen te vinden, want die waren er een kistje vol in den omtrek gevonden. Derhalve de mond van dit hol met geweld opengebroken zijnde, klimt georgius langs trappen daarin, welke in de rots waren uitgehouwen en hem den weg naar beneden wezen. Hij gaat verder, doorzoekt alles, en vindt ten laatste in plaats van de gehoopte penningen een menschenligchaam, lang 30 voet. Nadat hij het met verbaasdheid van lid tot lid onderzocht had, is een gedeelte van het hoofd, de ribben en de beenen door het aanraken der handen alleen geheel van den romp afgevallen, de overige deelen tot asch en stof veranderd zijnde, welk alles georgius als een mirakel terstond naar Malta heeft gezonden aan johannes homodeus, veldmaarschalk, de twee kakebeenen alleen voor zich behoudende."

Ziedaar een verhaal, dat door zijne eenvoudigheid wel geschikt is om voor zich in te nemen. Bovendien, de schrijver was tijdgenoot van het voorval en te Palermo niet ver uit de buurt. En toch gelooven we het niet, omdat alle verhalen van zulke groote reuzenbeenderen bij nader onderzoek bezwijken en de zaak zelve—een mensch van 30 voet lengte—ons zoolang eene onmogelijkheid zal toeschijnen, totdat het feit na wel onderzochte, wetenschappelijke nasporing als onbetwistbaar zeker zal zijn bewezen. Buitengewone feiten eischen buitengewone bewijzen.

Er is bijna geen boek, waarin over reuzen wordt gehandeld, of het brengt als een van de best bewezene voorvallen bij: het vinden van het graf van den Cimbrischen koning theuto of theutoboch, die volgens florus[1] te Rome in eenen zegepraal-optogt werd rondgeleid en boven de zegeteekenen, door de soldaten gedragen, uitstak. De zaak van dat gebeente heeft zich[2] nagenoeg aldus toege-

  1. L. III, c. 3.
  2. Er ware eene menigte schrijvers over aan te halen. Als de naaste bronnen noem ik habicot, ontleedkundige te Parijs, die in het jaar 1613, dus kort na de zich noemende ontdekking eene Gigantosteologia in het licht gaf, waarin hij op zijne