Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/924

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
4
ALBUM DER NATUUR.

Over de assimilatie van koolstof door de bladeren der planten heeft de heer b. corenwinder aan de Académie des Sciences eene verhandeling aangeboden, waarvan in de zitting van den 20 September j.l. de resultaten zijn medegedeeld. Deze zijn de volgende.

1) De planten scheiden in hare jeugd, wanneer zij in de schaduw staan, bijna alle eene kleine hoeveelheid koolzuur uit.

2) Wanneer zij volwassen zijn, houdt meestentijds deze uitscheiding op.

3) Een zeker aantal planten bezit evenwel gedurende den geheelen tijd van haar bestaan de eigenschap, om in de schaduw koolzuur uit te scheiden.

4) Door de zon beschenen, slorpen de planten, door middel van hare bladeren, koolzuur op en ontleden dit, en wel met meer kracht dan men tot dusver vooronderstelde. Zoo men de hoeveelheid koolstof, die zij alzoo assimileren, vergelijkt met de hoeveelheid koolstof, die tot het zamenstel der planten zelve behoort, dan is men genoodzaakt te erkennen, dat de planten onder den invloed der zonnestralen een zeer groot gedeelte der koolstof, die tot hare ontwikkeling noodig is, uit den dampkring opnemen.

5) De hoeveelheid koolzuur, die aldus gedurende den dag ontleed wordt door de bladen der planten, is veel grooter dan die, welke door haar gedurende den ganschen nacht wordt uitgescheiden. Dertig minuten lang blootstaan aan de zonnestralen is vaak voor de planten voldoende, om al het koolzuur terug te nemen, dat zij gedurende den nacht hebben verloren. (Compt. rend., T. XLVII, p. 483.)

D. L. 
 

De tepels der tong moeten, volgens beau, tot twee geheel verschillende klassen worden gebragt; eenige, gewoonlijk, doch verkeerdelijk, kegelvormige tepeltjes genaamd, worden alleen door het epithelium der tong gevormd, de andere behooren tot het slijmvlies zelf. De eerste noemt beau anorganische of epitheliumtepels, de andere organische of slijmvliestepels; de laatste worden naar den vorm weder onderscheiden in kelkvormige en sponsvormige. — De slijmvliestepels zijn het alleen, die aan het gevoel en den smaak dienstbaar zijn, en wel de kelkvormige het meest. De epitheliumtepels zijn ongevoelig. Bij sommige dieren zijn zij zeer ontwikkeld en dienen dan tot bepaalde doeleinden. Bij de runderen vormen zij min of meer stijve puntjes, die de tong toelaten het gras te vatten en af te scheuren. Bij de kat verschaffen zij aan de tong eene ruwe en scherpe oppervlakte, die de nog levende prooi het ontsnappen belet. Middellijk zijn de epitheliumtepels evenwel aan den smaak dienstbaar, doordien zij met de vochten, die zich in den mond bevinden, worden geimhibeerd en aldus de aanraking van deze vochten met de slijmvliestepels, die zich onder het epithelium bevinden, wordt verlengd. Dat er