Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/925

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
5
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

werkelijk zulk eene imhibitie plaats vindt, wordt daardoor bewezen, dat, zoo de met de tong in aanraking komende vochten gekleurd zijn, b.v. wijn, moerbeziensap enz., de epitheliumtepels dadelijk er door gekleurd worden, even als penseelen, die in eene kleurstof worden gedoopt. De epitheliumpapillen worden ook gedrenkt door de in den mond afgescheiden vochten, mucus en speeksel; worden deze vochten dikker, b.v. in ziekten of gedurende den slaap, dan hechten zij zich aan de duizende draadjes, waaruit de tepeltjes bestaan, en vormen dan wat men het belegsel of beslag der tong noemt. Spreekt men gedurende een half of geheel uur aanhoudend, dan wordt de tong wit beslagen. Dit komt, omdat de door de tong en de lippen gestadig bewogene mondvochten in schuim overgaan en in dien vorm aan de epitheliumtepels hechten. Tot het vormen van een beslag zijn dus de epitheliumtepels onmisbaar; men neemt zulk een beslag dan ook niet aan de randen en de ondervlakte der tong waar, dewijl daar geene zulke tepels aanwezig zijn. Evenmin ziet men een beslag, wanneer de tong van hare ephitheliumtepels beroofd is, b.v. bij scharlakenkoorts, bij roosachtige tongontsteking, en in zekere gevallen van typheuse koorts. Soms ontbreken de tepels slechts op zekere plekken; dan vindt men op diezelfde plekken ook geen beslag; men neemt dit [behalve in zeer vele andere gevallen] bijzonder bij typheuse koorts waar. (Compt. rend., T. XLVIl, p. 612.)

D. L.
 

De katalytische kracht.—De Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem had voorleden jaar eene prijsvraag uitgeschreven, waarin, "aangezien het bestaan der katalytische kracht al meer en meer twijfelachtig wordt," een naauwkeurig onderzoek gevraagd werd van de verschijnselen, die sommige nog als door zulk eene kracht voortgebragt beschouwen. Een jong Engelsch geleerde, te Brussel gepromoveerd en toen te Parijs woonachtig, Dr. f.l. phipson, heeft op die vraag een antwoord ingezonden, dat door de Maatschappij bekroond en dezer dagen uitgegeven is[1] . Reeds voor twee jaren had schönbein (zie Bijblad, 1857, bl. 26) beweerd, dat de verschijnselen der katalyse zich lieten verklaren door aan te nemen, dat een ligchaam, door aanraking met een tweede, kan geallotropiseerd worden. Phipson nu gaat verder en wil, dat beide, Allotropie en Katalyse, "sont des phénomènes de polarité," of, zooals het blijkt, dat hij daarmede wil zeggen, alleen in de elektriciteit haren grond vinden. Dat woord "elektriciteit" gebruikt hij evenwel slechts enkele malen

  1. Natuurkundige verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, tweede verzameling, XIVde deel, 1ste stuk. Haarlem, Erven loosjes.