Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/928

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
8
ALBUM DER NATUUR.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

toestand geschiedt dit uiterst zeldzaam en slechts ten gevolge van eene afdwaling eener bovenmatig opgewekte geslachtsdrift; in den tammen staat menigvuldiger, en in den regel onder bemiddeling van den mensch; 3) zulke paringen zijn òf zonder gevolg, òf het bastaardras kan geen stand houden en sterft uit, zoo het zich niet weder vermengt met een der zuivere ouderlijke rassen; 4) daarentegen kunnen bastaarden met een individu van een der zuivere ouderlijke rassen jongen voortbrengen; 5) alle opgaven van onbepaalde vruchtbaarheid van bastaarden onder elkander ontberen, zonder eenige uitzondering, elk wettig bewijs; 6) rassen of variëteiten van eene en dezelfde soort paren vrijwillig met elkander, en de uit die paring ontsprotene jongen zijn onder elkander onbepaald vruchtbaar.—De bewering van giebel en vogt, dat de huishond, bij wien, gelijk bekend is, de uit de vermenging der rassen ontstane tusschenrassen onbepaald vruchtbaar zijn, niet tot eene enkele, maar verschillende soorten zou behooren, wordt door W. voor geheel ongegrond verklaard; het groote bewijs van giebel, dat namelijk sommige honden vijf in plaats van vier teenen aan de achterpooten hebben, beteekent niets, gelijk reeds daubenton, bluwenbach, fr. cuvier en blainville hebben aangetoond, daar men deze afwijking bij allerlei honden aantreft. De proeven aangaande de voortplanting der bastaarden van honden met wolven of jakhalzen moeten worden herhaald; de uitkomsten zullen dan echter niets anders beslissen, dan of deze dieren al dan niet tot dezelfde soort behooren.—Wat nu de toepassing op den mensch aangaat, zoo wijst W. eerst op het feit, dat overal vrijwillige vermengingen tusschen de verschillende menschenstammen plaats grijpen, en wel zeer menigvuldige, uit welke vermengingen tusschenrassen ontstaan, die zonder nieuwe vermenging met de zuivere ouderlijke rassen onbepaald vruchtbaar zijn. Ten aanzien van de bewering, dat de Amerikaansche mulatten b.v., zonder kruising met blanken of negers, niet zouden blijven voortbestaan, wijst W. op de teugellooze losbandigheid der mulatten, op de omstandigheid, dat men nooit beweerd heeft of beweren kan, dat de mulatten zich niet voortplanten, en op de nieuwste ervaringen, o.a. van bachmann. Verder houdt hij de talrijke overgangen tusschen de meest verschillende stammen voor een onwederlegbaar bewijs der specifieke éénheid des menschelijken geslachts, welke hij echter, naar Referent's inzien ten onregte, tevens eene éénheid van afstamming meent in te sluiten.

D. L.