Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/946

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
26
ALBUM DER NATUUR.

Milne-edwards betwijfelt het zeer, of het hooi in eene glazen flesch, omringd door in den staat van rust verkeerende lucht, wel in een half uur tot de temperatuur van kokend water verhit is kunnen worden. Maar gesteld, dat dit werkelijk zoo was, dan is daarmede niet gezegd, dat de in dat hooi aanwezige organische kiemen tot ontwikkeling ongeschikt geworden zijn. In gewone gevallen en onder den invloed van vochtige hitte moge dit het geval zijn, wegens de stremming van het met water verbonden eiwit in de weefsels der voorwerpen, bij verdroogde dieren geschiedt dit bij lange na niet altijd, en doyère heeft, reeds vijftien jaren geleden, aangetoond, dat b.v. tardigraden, in verdroogden toestand gedurende verscheidene uren onderworpen aan eene hitte van 120° tot 140°, desniettemin herleven, wanneer zij later met water worden doortrokken. Dit kan evenzeer of nog meer gelden ten aanzien der kiemen van infusoriën. Eene door m. e. zelven genomene proef is deze. Twee aan het eene eind geslotene glazen buisjes werden voor 13 gevuld met eene organische infusie, de opening van het eene daarop digtgesmolten, en beide buisjes in kokend water geplaatst, waarin zij zoolang bleven, tot de infusie de temperatuur van het kokende water moest hebben aangenomen. Nu liet m.e. de buisjes bekoelen en liet ze aan zich zelven over. In de opene buis vertoonden zich na eenigen tijd infusoriën, in de andere zijn zij nooit bespeurd.

Payen voegde hierbij, dat, toen hij in 1843 met mirbel in de snelle ontwikkeling van een cryptogamisch plantje (Oïdium aurantiacum) de oorzaak had ontdekt van een bederf in het brood, dat de bevolking toen zeer verontrustte, hij de sporulen van dit oïdium in eene buis gedaan en gedurende een uur in een oliebad tot 100° had verhit. Een deel der sporulen, daarna uit de buis genomen, ontkiemde. Het overige werd verhit tot 120°; een gedeelte daarvan ontkiemde ook. Het overschot werd gedurende een uur aan eene hitte van 140° onderworpen. Nu eerst veranderde de natuurlijke oranje-roode kleur in bruingeel, en bleek de levensvatbaarheid der sporulen uitgebluscht te zijn.

De quatrefages deelt mede, dat hij—naar aanleiding der bewering van de voorstanders der generatio spontanea "dat er geene of niet genoeg organische kiemen in de dampkringslucht verspreid zijn, om daaruit het snelle verschijnen dier myriaden mikroskopische diertjes en plantjes in infusiën te verklaren,"—het stof heeft onderzocht, dat bij de onderzoekingen van boussingault aangaande stormregens op het filtrum was achtergebleven. Droog, of kort nadat het in water was gebragt, vertoonde dit stof slechts eene opeenhooping van ligchaampjes van een onbepaalden vorm. Doch nadat het eenige uren met water doortrokken was geweest, ontdekte de q. er een zeer groot aantal infusoriën, sporulen, enz. in, en ook een paar kleine raderdiertjes, die evenwel dood schenen te zijn. Eenig stof, op glazen platen verzameld in kelders en in een hoog gelegen vertrek, vertoonde hetzelfde. Brengt men