Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
69
IETS OVER HET BILLARD.

ondersteld worden (p is = 0,94), zoo verkrijgt de bal, die gestooten wordt, en dien wij de speelbal noemen, 0,97 van de snelheid van den stootenden bal, den handbal; terwijl deze nog 0,03 van zijne snelheid behoudt. Waren zij volkomen veerkrachtig, dan zoude de speelbal alle snelheid overnemen en de handbal in volstrekte rust geraken.

Wanneer men den handbal loodregt tegen eenen der zijwanden van het billard, den band, speelt, dan bevindt men, dat deze niet volkomen veerkrachtig is: uit proefneming blijkt nu, dat hier p = 1120 is. Maar eene andere vraag is hier, hoeveel is het gewigt van dien band? Deze is een ligchaam, dat vast staat, en dus geene voortgaande beweging kan verkrijgen door den schok van den bal. Bijna hetzelfde zoude het geval zijn, wanneer een geschokte bal oneindig zwaar was, dat is zóó zwaar, dat het gewigt van den stootenden bal daarbij niet in aanmerking zoude komen: dat er dus tusschen het gewigt van dien bal vóór den schok en het gewigt bij den schok, als de stootende bal daarbij te rekenen is, betrekkelijk weinig of geen verschil bestaan, of dat aa + b nagenoeg gelijk één zoude zijn. Wanneer dus, zoo als hier, de band volstrekt geene snelheid verkrijgt, dus ba + b juist nul is, alsdan is ook aa + b = 1—ba + b juist gelijk aan de eenheid. De stootende bal verliest dus juist (1 + p) maal zijne oorspronkelijke snelheid. Waren de band en de bal beide volkomen veerkrachtig, zoo verloor de bal tweemaal zijne snelheid (voor p=1), dat is, hij kreeg zijne oorspronkelijke snelheid terug, maar in tegengestelde rigting; nu echter bij het billard de band niet volkomen veerkrachtig en p hier slechts = 1120 is, zoo verkrijgt de bal slechts 1120 van zijne oorspronkelijke snelheid in tegengestelde rigting, dat is, hij verliest 11120 van zijne oorspronkelijke snelheid.

Uit het overwogene is nu gemakkelijk op te maken, wat er gebeuren moet, wanneer de rigting van den stoot tusschen twee ballen niet met de verbindingslijn der middelpunten overeenkomt, of de rigting van den stoot op den band niet loodregt daarop staat. Hiertoe behoeft men het bekende beginsel uit de leer van evenwigt, het parallelogram der krachten; waaruit men leert, dat eene kracht, werkende volgens