Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/962

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
42
ALBUM DER NATUUR.

Het gemiddelde jaar tusschen de keerkringen telt 365,24 dagen. Neemt men dit getal aan als het getal der jaarlijks op den aequator vallende zonnestralen, d.i. noemt men de intensiteit der zonnewarmte gedurende eenen gemiddelden aequator-dag eenen warmte-dag, en stelt men de jaarlijksche intensiteit onder den aequator gelijk 81,5 eenheden, dan verkrijgt men voor de verschillende breedten van 10 tot 10 graad de volgende betrekkelijke waarden:

Tabel

De verandering dezer waarden in den loop des tijds hangt af van de excentriciteit der aardbaan en van den schuinschen stand der ecliptica. In het jaar 8200 v. Chr. b.v., derhalve 10,000 jaren voor het jaar 1800 onzer tijdrekening, was de excentriciteit der aardbaan volgens leverrier 0,0187, terwijl, met ten grond legging der formule van struve en peters, voor de helling der ecliptica 24° 43' gevonden wordt.

Vergelijkt men nu de berekende uitkomsten voor dit tijdstip met die in bovenstaande tafel, dan bevindt men, dat de jaarlijksche intensiteit onder den aequator voor 10,000 jaren 1,65 warmte-dag geringer was dan in 1850. De verschillen voor breedten van 10 tot 10 graden zijn de volgende:

Tabel

Daaruit blijkt dus, dat de jaarlijksche intensiteit der zonnewarmte in de heete luchtstreek voor 10,000 jaren ongeveer 1½ warmte-dag geringer dan tegenwoordig was, terwijl zij op de gematigde breedten tusschen 35° en 45° tamelijk dezelfde waarde had. Aan gene zijde van den 50sten breedtegraad was