Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/964

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
44
ALBUM DER NATUUR.

Organische stof in meteoorsteenen?Wöhler heeft in twee meteoorsteenen, die welke bij Kaba in Hongarije in 1858 en die welke in 1838 aan de Kaap de Goede Hoop viel, eene koolwaterstofverbinding ontdekt, die nabij komt aan paraffine, in alkohol oplosbaar is en zich bij calcinatie verkoolt. In laatstgenoemden meteoorsteen komt bovendien koolstof voor tot eene hoeveelheid van 1,5 proc. W. houdt het er voor, dat deze bitumineuse stof van organischen oorsprong is, en dat de kool zich door de gedeeltelijke verbranding daarvan bij den doorgang van den meteoorsteen door onze atmospheer heeft afgescheiden.

Indien het zich nader bevestigt, dat er werkelijk eene stof in de meteoorsteenen voorkomt, die afkomstig is van levende wezens, dan voorwaar mag deze ontdekking in meer dan een opzigt eene belangrijke heeten, al wordt het raadselachtige dezer verschijnselen daardoor geenszins verminderd, (l'Institut 1859, p. 57, 67).

Hg. 
 

Hoogte des dampkrings.E. liais heeft, in een brief aan den Secretaris van de Académie des Sciences (Compt. rend. XLVIII, bl. 109), de wijze beschreven, waarop hij uit de snelheid, waarmede zich de grens der polarisatie des dampkrings na het ondergaan der zon beweegt, de hoogte van den dampkring heeft afgeleid. Voor eene nadere uiteenzetting van zijne methode, zoowel als van de nog al afwijkende uitkomsten door hem langs andere wegen verkregen, meenen wij hier naar de bron te mogen verwijzen. De op de eerst aangeduide wijze verkregen uitkomst geeft liais als geheel onafhankelijk van alle hypothesen: volgens haar is de hoogte des dampkrings 340 kilometers.

Ln. 
 

Invloed van het magnetisme op den gang der chronometers.—De heeren delamarche en ploix hebben aan de Académie des Sciences de uitkomsten medegedeeld van hunne proefnemingen dienaangaande (Comptes Rendus XLVIII, 462). De chronometers voor de Fransche oorlogschepen worden geregeld en in hunnen gang bestudeerd, eerst te Parijs aan het depot der marine, en vervolgens aan het observatorium van de haven, vanwaar het schip uitzeilen zal. Als zij daarna met alle zorgvuldigheid worden overgebragt naar boord, dan vindt men meestal den gang aldaar zeer verschillend van den vroegeren. Dit geschiedt zelfs wanneer het schip rustig in de haven blijft liggen en zonder dat gewone oorzaken, als temperatuur-verschillen of dergelijke, daarop invloed kunnen uitoefenen, en het vindt ook plaats als de chronometer naar wal wordt teruggebragt, waarbij hij somwijlen zijn vroegeren gang weer herneemt. Men begrijpt, dat dit hoogst lastig zijn moet, dat het, vooral bij een overhaast uitzeilen, tot velerlei onzekerheid of misrekening kan aanleiding geven, en dat het dus