verre, dat wanneer men over een gespannen stuk flanel een dezer kristallen heen strijkt, de gewreven oppervlakte positief is, als men sterk,—negatief, als men zacht heeft gewreven. Om de overgangen, die boven voor harsen zijn beschreven, ook met deze kristallen te kunnen voortbrengen, zijn gunstige omstandigheden en eene zekere handigheid noodig, die slechts door oefening verkregen wordt.
V. leidt uit deze feiten een aantal gevolgtrekkingen af. Sommige daarvan zijn zoo bekend en erkend, dat wij ze hier niet behoeven over te nemen; andere schijnen ons vrij betwistbaar. Hij gaat namelijk uit van de bewering, dat de bovengenoemde verschillen niet worden voortgebragt door het verschil in temperatuur bij sterk of zacht wrijven, maar slechts door het verschil in de hoeveelheid beweging, in beide gevallen aan de deeltjes dier ligchamen medegedeeld. Er is in de door hem medegedeelde feiten niets dat dit bewijst, maar naar wij meenen wel iets, dat naar eene geheel andere oorzaak van die feiten heen wijst. Als men met de vingers langs eene staaf van hars heen strijkt, zonder die aan te raken, dan kan men niet zeggen, dat men die harsstaaf wrijft met de stof, waarmede die vingers zijn bekleed, maar wel met lucht, en in dit geval is er niets bijzonders in de opwekking van + E daardoor op dezelfde staaf, die door wrijving met linnen of laken—E verkrijgt. Zou men het er nu niet voor mogen houden, dat het door v. zoogenoemde zacht wrijven met eene dier stoffen, ook niets anders dan een wrijven met eene dunne luchtlaag is? Zoolang proeven het tegendeel niet hebben bewezen, mag dit althans voor mogelijk gehouden en dus bij v.'s hoeveelheid van beweging een? gezet worden.
Eene nieuwe opwekkingswijze van elektrische stroomen is ontdekt door quincke (Poggendorffs Annalen, CVII, bl. 1). Het is sedert lang bekend, hoewel nog niet verklaard, dat, wanneer twee elektroden geplaatst zijn in een vocht ter wederzijde van een poreusen tusschenwand, welke het vat, dat dit vocht bevat, in tweeën verdeelt, dit vocht door den tusschenwand heen zich zal bewegen, zoodra de beide elektroden met eene galvanische batterij zijn verbonden. Quincke nu heeft aangetoond, dat het omgekeerde ook waar is. Zoodra door mechanische drukking op het vocht in eene der afdeelingen van het vat dit vocht door den tusschenwand heen geperst wordt, toonen de nu met een rheoskoop verbonden elektroden het daardoor ontstaan van een elektrischen stroom aan. Even als in het eerstgenoemde geval de doorvoering minder wordt, naarmate het vocht beter geleider is, even zoo is ook in het tweede de opgewekte elektrische stroom in die mate zwakker.