Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
79
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

Hunne ligchaamslengte is niet van de grootste; gemiddeld meten zij 1,5 Ned. el. Ook zijn zij niet bijzonder gespierd, vooral niet aan de onderste ledematen, door het veelvuldig zitten in hunne praauwen. Van een goed gevormd figuur, is hunne huidkleur slechts lichtbruin; zelfs nadert die van de vrouwen der boven-Dajaks naar het blanke. De neus is beter van vorm dan die der Maleijers; kin en onderkaak zijn ook minder breed. Zij zijn vrij vlug van begrip, en door de meeste reizigers worden hunne zeden, hun gedrag en karakter veel verheven boven die der Maleische kustbewoners. Men prijst hen als eenvoudig, vertrouwelijk, gastvrij, vrijmoedig en voorkomend, als zeer lieftallig voor hunne vrouwen en kinderen, zelfs als zeer goedhartig en zachtzinnig! Vooral brooke, keppel, ida pfeiffer, doch ook van lijnden en groll, wedijveren in het vermelden van hunnen lof; de drie eersten roemen hen zelfs als "de besten onder alle wilde volken der aarde" of als "de beminnelijkste menschen der wereld"! Schwaner, hoezeer voor een groot deel daarmede instemmende, legt hun intusschen mede niet weinige ondeugden te last, en helfrich noemt ze veelal wraakzuchtig, toornig, listig en lafhartig, doch voegt hij er verzachtenderwijze bij "overigens nog kinderen der natuur." Het kan zeer wel zijn, dat het karakter, even als de zeden der Dajakkers, in het Westen en het Oosten, in de bergstreken en aan de kustlanden, onder de afhankelijken en vrijen, veel verschil kan opleveren. Zeker is het, dat er onder de zwervende stammen, die zich niet op den rijstbouw toeleggen, gevonden worden, welke niet veel te vertrouwen zijn, en wij zullen bij het overwegen van het "koppensnellen" aanleiding genoeg vinden, om vele Dajakstammen ook van eene geheel andere dan goedhartige zijde te leeren kennen. Dit intusschen staat vast, dat men hen niet geheel beoordeelen mag alleen uit het gezigtspunt van dit wreede volksbedrijf.

In het onderling verkeer, waarbij zij ongemeen veel houden van dansen, deels als het tandakken der Javanen, van zingen, op eene hoogst eentoonige wijze, van feesten, waarbij zeer veel palm wijn of "toewak" wordt gedronken, maken zij zeer veel gebruik van eene sterk sprekende gebarentaal of mimiek. Letterteekens of schrift bezitten zij daarentegen in het geheel niet. Naar hunne volksverhalen, die zeer talrijk