Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/100

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
78
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S

welijks gelooven, wanneer men, naast zulke berigten, vroeger bij schwaner en thans bij helfrich, leest van de "bij de inlanders bestaande vrees en ontzag" voor ons Bestuur. Was daartoe ons stoffelijk en zedelijk overwigt, kort vóór het uitbreken der onlusten, voldoende gehandhaafd? Of was men niet ingeslapen daar, waar men, onder den drang van het bekende en ontwakende fanatisme eener grootendeels Mahomedaansche bevolking, niet eens sluimeren mogt? Van dezen toch, van de Mahomedanen, de Bandjerezen uit de omstreken van Martapoera, de residentie des Sultans, niet van de eigenlijke Dajaks der binnenlanden, schijnt deze bloedige opstand te zijn uitgegaan.

 

Naam, ras, karakter, taal, schrift, godsdienst.—Aan de "Dajakkers" wordt door de Europeanen wel algemeen die collectief-naam toegelegd, als aan een eigenaardig deel der Borneoten, doch onderling bezigen zij dien niet gelijkluidend. Behalve dat zij zich onderscheiden in land- en zee-Dajakkers, welke laatsten meer aan de kasten wonen of zeeroof drijven, dragen de stammen der verschillende districten verschillende andere namen, vooral in de bovenlanden, zoo als die van Kajans, Poenans, Pari's, Ngadjoes, Ot danoms, enz. enz. Nogtans hebben deze allen veel gemeens met elkander, wat den algemeenen ligchaams-bouw betreft. Zij behooren allen tot het Maleisch-polynesische ras, ofschoon zij niet tot de Papoes kunnen worden gebragt, daar zij, onder anderen, geen stijf gekroesd, maar lang en glad hoofdhaar bezitten. Dit is evenwel wreed op het aanvoelen en zwart van kleur. Bij wijze van vermoeden, geput uit sommige van hunne gebruiken en eenige eigenaardigheden in hunnen tongval, zijn zij overigens in meerdere of mindere mate overeenkomstig te achten met de genoemde bewoners van N. Guinéa[1], alsmede met de Alfoeren van Celebes, zelfs met de Batta's van Sumatra.

  1. Bij het lezen der schoone Bijdrage tot de kennis der Noord- en Oost-kust van Nieuw Guinea, door g. f. de bruyn kops, Luit. t. Zee, in Nat. Tijds. v. Ned. Ind. I Jaarg. 1850, trof mij de groote overeenkomst tusschen de Papoes en de Dayakkers niet alleen in hunne zeden en gewoonten (tatoueren, koppensnellen), in hun karakter en huiselijk leven, maar ook in hunne Godsdienst of bijgeloof, in hunne bezigheden, woningen, kleeding, voeding, genotmiddelen, enz.