Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S OF ZOOGENAAMDE "KOPPEN-SNELLERS" VAN DIT EILAND;

DOOR

A.W.M. van HASSELT.

 

 

(Vervolg van bladz. 65.)

.

Kleeding en opschik.—Voor een groot gedeelte naakt, doch met eenig verschil voor de kust- en berg-landen, dragen echter de mannen steeds eenen gordel om de heupen, die van achteren naar voren tusschen de dijen wordt doorgehaald. De vrouwen bedekken zich mede slechts het onderlijf, door een korten, doch naauwsluitenden bekkenen dij-doek, eene soort van sarong, die tot even beneden de knie reikt, en haar het gaan eenigzins moeijelijk maakt. Beide geslachten dragen dikwijls, ofschoon niet altijd, eenen Oosterschen hoofd-doek, waarvan de twee punten, bij wijze van hoornen, min of meer zwierig, bovenwaarts uit worden getrokken. De stof daarvan is eene grove katoen-soort of eenig weefsel van boombast, van eene witte of ook roode of blaauwe kleur. De mannen versieren hunnen hoofddoek, althans bij feestelijke gelegenheden, meermalen met de hoog uitstekende vederen van den fraaijen Argus-vogel (Phasianus argus L.), eene faisantensoort. Behalve met deze schikken beide geslachten zich op met velerlei soorten van ringen, niet alleen in de ooren, maar ook om den hals, de armen, de beenen en zelfs om het lijf, alsmede met verscheidene banden of snoeren, uit koralen, schelpjes, vederen, tanden, zoo van dieren- als vooral menschen-tanden, vervaardigd. De ringen zijn dikwijls slechts eenvoudig gemaakt van eene fraai gele soort van "rottan", doch veelvuldig ook van metaal, waaronder lood,