Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
104
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK's

wekt. Immers, hoezeer waarschijnlijk van overouden Chineschen oorsprong, worden zij door hen beschouwd als het werk van "goede Geesten", en wel gemaakt uit "de klei, welke het Hoogste Wezen onder dezen had overgehouden na de schepping van zon, maan en aarde." Geen wonder alzoo, dat zij door de eilanders hoogelijk worden vereerd en als waarborgen van voorspoed voor den eigenaar worden aangemerkt, zelfs in die mate, dat hun bezit meermalen tot verbitterde familie-veeten aanleiding geeft. Geen wonder ook alzoo, dat zij zeer op prijs gehouden en slechts bij de meer gegoeden worden aangetroffen; ja, er komen op dit eiland vele van deze potten voor, die door de overigens niet bemiddelde Borneoten met ƒ 200 tot ƒ 4000 het stuk worden betaald! Eene waarde, die nog gedeeltelijk behouden blijft, zelfs wanneer zij mogten gebroken zijn. Alleen in de laag-landen zou, volgens helfrich, hunne denkbeeldige waarde tegenwoordig beginnen af te nemen, doch in de binnenlanden houdt deze zich staande in volle kracht. Een der inlandsche Hoofden (of Tomongongs), door schwaner bezocht in diens versterkten kampong op eene bijna ontoegankelijke rots, had aldaar niet minder dan een 45-tal dezer blang's bijeenverzameld, ter gezamenlijke geldswaarde van omstreeks ƒ 150,000. Gemelde Tomongong werd dan trouwens (natuurlijk na de Sultans) voor de "rijkste particulier " van Borneo gehouden.

In de meer bevestigde Dajak'sche kampong's of benteng's, vooral in de binnenlanden, staan de woningen insgelijks op palen, doch zijn daarenboven in het rond omgeven met een meer of minder hoog, enkelvoudig of dubbel, digt aaneensluitend rasterwerk, eene algemeene palissadering of het zoogenaamde storm-paalwerk vormende. Binnenwerks daarentegen vindt men op verschillende hoogten uit latten getimmerde gemeenschaps-bruggen en gaanderijen, met menigvuldige ladders voorzien. Boven het paalwerk uit verheft zich een kleiner of grooter wachthuisje, waarin de dienstdoende ongehuwde jongelingen hun nachtverblijf houden of op den uitkijk zijn gesteld; bij de Dajak'sche zee-roovers op de Noord west-kust trof men daarin meermalen kleine kanonnen aan. Daarnevens, van afstand tot afstand, wordt het oog van den reiziger op eene terugstootende wijze getroffen