In de eerste plaats en gemeenlijk wordt het gedolven, waar het zich bevindt tusschen eene bovenlaag van gewone bouwaarde of van klei, van drie tot tien voeten dik, en eene onderlaag van pot-aarde of leem, "doode grond" geheeten. De daar tusschen gestrooide goudhoudende laag heeft eene magtigheid, volgens schwaner, in het Z.O. van 2 tot 5, of volgens van lijnden, in het Westen, soms zelf tot 18 R. voeten, het onderste gedeelte waarvan het rijkst is aan dit metaal, vermengd met witte of groene keisteentjes (kwarts), grof zand en verweerden zandsteen. Ten einde het van deze aanhangende steen- en aard-deelen te bevrijden, wordt het "goud-zand" uitgewasschen. Water is alzoo een eerste vereischte en de zoogenaamde goudmijnen worden daarom altijd in de nabijheid van meren of rivieren aangelegd. De inlanders wasschen het goud eenvoudig aan de oevers, of op de belendende zand-banken, in den stroom, doch de Chinezen leiden daartoe het water in kanalen af, waarin het door schutsluizen tot eene zekere hoogte wordt opgestuwd, om aan de andere zijde het benoodigde verval te verkrijgen, ten einde het goud-zand af te spoelen, aarde, slijk en zand af te scheiden, terwijl het goud bezinkt. Het uitwasschen van het verkregen goud-zand geschiedt veelal door vrouwen en meisjes; het uitgraven daarvan, het aanleggen der mijnputten, door de mannen. Deze putten zijn vierkante kuilen, zeer digt nevens elkaar, zeer onregelmatig en zonder eenige bekleeding, terwijl het goud bevattende zand naar alle zijden daaruit wordt gehaald, zoodat de ondermijnde bodem dikwijls instort, waardoor meermalen de werklieden het leven verliezen, waarvan schwaner een voorbeeld bijwoonde.—Eene tweede wijze, eenvoudiger nog en meer door de Dajakkers in de boven-landen gevolgd, zoo als door de Ngadjoes en de Ot danoms, in het stroomgebied der boven-Barito en Kapoeas jijmoerong, is het goud zoeken op de zandbanken der rivieren, in het drooge jaargetijde. Hierbij wordt eerst de boven-laag grove steenen verwijderd, en het meeste goud aangetroffen in de volgende laag van witte rol-steenen. Het boveneinde van de bank is natuurlijkerwijze het meest productief.—Volgens eene derde manier, bij de Dajaks in gebruik, wordt het goud-zand uit de diepte der rivierbeddingen geschept. Men rigt daartoe vlotten in, welke aan een der uiteinden, door
Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/139
Uiterlijk
Deze pagina is proefgelezen
113
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.