Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
115
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

algemeen diamanten-tooi beminnen, is bekend; de redenen echter, waarom die van Borneo er zoo bijzonder sterk aan gehecht zijn, liggen voor de hand. Vooreerst toch maakt de gedeeltelijke opbrengst hunner diamant-mijnen eene der voornaamste bronnen van hunne inkomsten uit; zoo bijv. zou de Sultan van Bandjermasin daaruit jaarlijks meer dan 2 tonnen gouds trekken (?). Doch ten anderen kennen zij aan het bezit van sommige groote diamanten de denkbeeldige waarde toe van familie-talismans, met welke hun Rijk staat of valt. In de derde plaats brengt misschien ook de volks-sage over den oorsprong der diamanten hiertoe nog het hare bij, dat deze namelijk "versteende tranen zijn, door eene ongelukkig minnende en bedrogene Vorstin in de wildernissen van het eiland, in vroegere eeuwen vergoten." Reeds voorlang evenwel zijn vooral door de Chinesche handelaars en de diamant-slijpers van Java de Borneo'sche Sultans met de hooge waarde dezer "tranen" bekend geraakt, en aan het delven daarvan wordt daar te lande ontzaggelijk veel arbeid, zoo vrijwillige als verpligte, besteed. Zij worden er dan ook rijkelijk en veelvuldig gevonden, zoowel in het Oosten als het Westen, in Pontianak en Landak, alwaar één der diamant-mijnen, na die van Golconda, de rijkste der aarde wordt geheeten, en niet weinig ook in Bandjermasin, wiens Sultan zoo rijk is aan edelgesteenten, dat niet alleen zijne kleederen, maar ook die zijner vrouwen en kinderen en zelfs de lansen van zijne lijfwacht daarmede als bezaaid zijn. Nogtans woont deze Vorst in zijne residentie te Martapoera, in een onaanzienlijk houten huis, terwijl zijne borst versierd is met een ongeslepen diamant van 105 karaten, ter waarde van omstreeks 5 tonnen gouds. Intusschen wordt hij ten dien opzigte nog zeer verre overtroffen door den monster-diamant van den Vorst van Matan, op West Borneo. Die familie-diamant wordt gezegd in waarde den Koh-i-noor te boven te gaan en welligt de kostbaarste der wereld te zijn! Ook deze wordt in diens hoofdplaats, in zijne armoedig genoemde woning, ongeslepen bewaard, dewijl hij hem niet uit zijne handen durft geven. Von gaffron, in 1849 aan diens hof zijnde, alleen en onvergezeld onder honderden inlanders, verkreeg het voorregt om dezen steen te mogen bezigtigen en diens