het zoeken daarvan, alsmede over het vangen van visch door de inlanders zijn eenige nadere bijzonderheden der vermelding niet onwaardig.
Het inzamelen van "wilden" honig en was.—Men begint met het opsporen der "honig-boomen" of tangirangs, welker reusachtige stammen zich tot honderd en meer voeten kunnen verheffen en waarin de wilde bijen bij voorkeur hunne nesten of "idans " maken, soms, naar men zegt, in gunstige jaren ten getale van 100 of 200 stuks. Daar de eens verdreven bijen-zwermen zich nogtans in volgende jaren gemeenlijk weder op dezelfde boomen zouden nederzetten, plaatsen sommige Dajaks daarin vooraf eene ruw bewerkte soort van houten bijen-korven, en wordt ook zonder deze voorzorg het regt van eigendom op de honig-boomen bij de verschillende stammen streng gehandhaafd. Na alvorens lange ladders aan en in deze boomen te hebben aangebragt, klauteren eenige moedige en jeugdige inboorlingen bij het vallen van den nacht, met brandende fakkels gewapend, zoo vlug slechts eenigzins doenlijk, omhoog tot in de nabijheid der nesten, onder het aanhoudend geroep der omstanders, die op een' eerbiedigen afstand in het bosch verscholen hen tot voorzigtigheid aanmanen. De vonken spreidende fakkels naar alle kanten in het rond zwaaijende, verjagen de honiggaarders de wilde bijen, die in den onmiddellijken omtrek de lucht vervullen met hun gegons. Wanneer voor een oogenblik de rook optrekt, vertoont zich het naakte lijf van den inlander, die zijn gevaarlijk werk verrigt, onder het zingen van melancholische, doch soms ook poëtische liederen, ongeveer van den navolgenden inhoud:
"O bijl die aan het nest hangt;
Val neder met de vuurvonk.
Verschrik niet, doch verbeeld u:
Te dartelen in goud!"
Na het verjagen der zwermen, worden de nesten losgemaakt en laat men die nederzakken op matwerk aan den voet des booms. Daar de inlanders deze werkzaamheden met evenveel moed en vlugheid als bedaardheid en overleg weten ten einde te brengen, verneemt men daarbij slechts zelden van ongelukken. "Daags daarna intusschen," zegt schwaner, die deze inzameling soms bijwoonde, "is het volstrekt niet raadzaam, de honig-boomen te naderen ". Menigeen, die toevallig of onvoorzig-