Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
140
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S

rijstschuren, hetzij aan de zoldering, hetzij aan den ingang opgehangen,—of, wanneer zij nog van verschen oorsprong zijn, dikwijls boven of naast de algemeene stookplaatsen of vuurhaarden. De laatste plaats staat in verband met het bewaren of conserveren der gesnelde hoofden, door middel van het droogen daarvan in den rook.

Dat dit inderdaad geschiedt, daarvan waren verscheidene reizigers ooggetuigen, terwijl anderen insgelijks hebben opgemerkt, dat ze bruin of zwart waren gekleurd, en er inderdaad als "gerookt" uitzagen. De huid, het haar en de ooren blijven, op die wijze behandeld, langen tijd aan de gesnelde hoofden bevestigd. Bij uitzondering zag men die ook droogen, door het hangen op togtige of luchtige plaatsen, terwijl nog eene derde wijze wordt vermeld, die tot de betere conservatie dient, t.w. het verwijderen der hersen-massa uit de schedelholte, waartoe bij sommigen zelfs eigene smalle bamboezen lepeltjes in gebruik zouden zijn.

Wanneer de hoofden eens gedroogd zijn, ziet men ze soms "opgesierd" met aangebonden vederen, maar ook inzonderheid met kleine witte schelpjes, in de oogkassen aangebragt. Men steekt hun ook wel, waarschijnlijk tot schimp of hoon, gekaauwde stukjes sirih in den mond en bosjes droog gras (misschien om het dragen van sigaren aldaar na te bootsen, zie bladz. 134) in of achter het oor. Sommige dezer gesnelde hoofden dragen sporen van diepe schedel-wonden, bij anderen is de losgeraakte onderkaak er op verschillende wijze aan bevestigd, en keppel wil zelfs half doorgeslagen hoofden hebben gezien, ontstaan door het «deelen" van den bloedigen buit!

Het "koppensnellen", elders ook wel "moeskoppen" genoemd, (inlandsen "mengajouw" of "ngojoe"), wordt overigens op tweederlei wijzen ondernomen. In de eerste plaats geschiedt het door één of meer verbondene stammen, in het groot, tegen bepaalde, naburige of soms ver verwijderde vijanden, welke ondernemingen dan door schwaner als "assan-togten" worden aangeduid. Ten tweeden echter, en dit is wel het meest vreeselijke van dit volks-gebruik, wordt het uitgeoefend in het klein, tegen onbepaalde, hun niet vijandige menschen, wie het ook zijn moge, ongewapende lieden, onvoorzigtige