Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
146
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S.

belangstelling in den toestand onzer uitgebreide bezittingen aan gene zijde van den Oceaan.

Wanneer er eenmaal op nieuw sprake mogt zijn van eene,—thans naar wij hopen slechts tijdelijk teruggetrokkene,—concessie der Indische Regering tot het vestigen eener Nederlandsche kolonisatie op het groote eiland, waarover ik de eer had U te onderhouden, .... verleen dan gunstig het oor aan de roepstem van ondernemende landgenooten! Bedenk dan, welke nacht van barbaarschheid nog steeds over Borneo hangt. Laat U niet langer beschamen door de verlichte zonen van Albion, zich indringende vreemdelingen op het erfdeel onzer vaderen! Wend U niet langer af van het goede, wat daar nog kan worden gewrocht, in die rijke oorden tot nog toe aan ons gezag onderworpen, doch waar, wanneer wij deze duurzaam wenschen te behouden en daarvan vruchten te plukken voor handel en nijverheid, nog zooveel, ten gevalle van het menschdom, moet worden verrigt! O draal niet, want onverschilligheid of zelfs het nalaten van werkzame belangstelling zijn onvergeeflijke misslagen voor de Heeren en Meesters van een land, dat bij zoo veel gouds nog zoo veel slijk, bij zoo veel goeds nog zoo veel ondeugd beval.

Hij, die het waagt om op Borneo den fakkel der beschaving te helpen ontsteken en meer en meer te veredelen wat dáár op veredeling wacht, verdient onzer aller sympathie en is den lauwer der burgerdeugd waardig. Het volk daarentegen, dat, daartoe in staat, zulke ondernemingen niet steunt met raad en met daad, het maakt zich schuldig aan hoog verraad tegen de menschelijkheid in het algemeen en tegen een deel van het menschdom in hel bijzonder, dat onder zijn gezag gesteld billijke aanspraak heeft op stoffelijke bescherming en zedelijken bijstand. Niet alleen door een kundig regeringsbeleid, maar ook door eigen vermogen, en door het in werkdadigheid stellen der in het moederland aanwezige, doch deels nog sluimerende krachten, behoort onze tijd naar den roem te streven, dat eenmaal ook dit uitgestrekte eiland, met Java en Sumatra, als eene derde parel worde gehecht aan Nederland's kroon.