Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/181

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
155
DE VERHOUDINGEN DER BEVOLKING VAN ITALIË.

bij dezen plaats gehad hebbende Romanisering, vervolgens in zwakke trekken ook die van eene gedeeltelijke germanisering eerst door de Gothen en Franken, en later duurzamer door de Longobarden, dan den invloed van de nabuurschap van Slaven, en eindelijk dien der Italianisering sedert de Venetiaansche heerschappij. Die taal, verwant aan de Ladinische en den Iberisch-Keltisch-Romanischen tongval, die eens aan de noordkusten der Middellandsche zee gesproken werd, is bijna uitsluitend beperkt tot de provincie Friaul.

In het oostelijke gedeelte van het Venetiaansche gebied treft men, nevens de Friaulers, Slovenen en Wenden aan, die, gelijk bekend is, de hoofdmassa der bevolking in de distrikten van Görz, Laibach en Marburg uitmaken.

Het Duitsche taalgebied, dat in Zuid-Tirol voor het Ladinisch en Italiaansch van de Italiaansche grenzen terug wijkt, nadert ten noorden van de provincie Belluno tot digt aan die grenzen, loopt dan nevens het Italiaansche taalgebied, grenst nog meer oostelijk aan het Friaulische, en komt aan het verbindingspunt der Italiaansche, Görzische en Karinthische grenzen met het Slovenisch in aanraking. Zuidelijk van deze grens van het Duitsche taalgebied bestaan echter nog vier Duitsche taal-eilanden, die in vroegere eeuwen veel uitgebreider waren en gedeeltelijk met het Duitsche taalgebied zelf zamenhingen. Daartoe behooren 1° de sette communi of zeven gemeenten op het plateau tusschen de Brentti en den Astico in de provincie Vicenza. De inwoners daarvan zijn deels afstammelingen van landverhuizers uit het vroegere Duitsche Val Sugana, deels overblijfselen van Duitsche volkplantingen uit de elfde tot de dertiende eeuw. Men hoort echter in deze gemeenten slechts weinig Duitsche klanken; in twee er van, Enego en Lusiana, sedert twee eeuwen reeds niet meer. 2° De tredici communi of dertien gemeenten in de provincie Verona, oostelijk van den Adigo, die, evenals de sette communi, verkeerdelijk voor Cimbrische volksplantingen zijn gehouden, maar wier bewoners, even als de vorige, een mengsel zijn van Duitsche Tirolers met andere stamverwanten; slechts in Ghiazza en Campo Fontana zijn zwakke overblijfsels der Duitsche taal voorhanden. 3° Sauris in Friaul, bewoond door overblijfselen der oude Duitsche bevolking van Friaul. 4° Sappada in Belluno, welks inwoners uit Villgraten in Tirol afstammen.

'