Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/180

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
154
DE VERHOUDINGEN DER BEVOLKING VAN ITALIË.

land daar een tuinachtig aanzien, dat wel door zijne eenvormigheid vermoeit, maar evenwel den indruk van de grootste vruchtbaarheid nalaat. In de laagst gelegene en vochtigste streken breiden zich de rijstvelden wijd en zijd uit, welke jaarlijks onder water worden gezet, terwijl de hoogere streken gebruikt worden tot grasland, welke jaarlijks zesmaal kunnen gemaaid worden. De mais wordt gewoonlijk eerst na de wintertarwe op de afgeoogste akkers gezaaid. De graanbouw staat daar in den hoogsten bloei en nevens hem heeft zich de wijn- en zijdeteelt, ten deele ook de aanbouw van vlas en hennep, sterk ontwikkeld. Daarom vinden wij daar benevens vele grootere steden, hoofdzetels van industrie en handel, eene plattelandsbevolking van gemiddeld 5000 tot 7000 zielen op de vierkante mijl. Eene dergelijke digtheid der bevolking vindt men in de Campagna felice in het Noord-westen van het koningrijk Napels, waar het bovendien warmere klimaat de teelt van oranje-appèls, vijgen, granaat-appèls, olijven, ja zelfs, bij Napels, van katoen toelaat. Men oogst hier driemaal in het jaar.

Evenals de vlakke streken niet alle even vruchtbaar en digt bewoond zijn, zijn daarentegen de bergachtige streken niet alle even onvruchtbaar en dun bevolkt. Breede, vruchtbare dalen zijn die van Annecy en Aosta, vele dalen van Savoye, het Arnodal in Toskane. Ook in vele streken zijn de afhellingen en de voet der bergen uiterst vruchtbaar en om die reden goed bevolkt.

 

Gelijk bekend is zijn de tegenwoordige Italianen een uit zeer ongelijksoortige bestanddeelen vermengd volk. Desniettegenstaande kan men hen tegenwoordig beschouwen als eene enkele natie, die door den band der gemeenschappelijke taal bijeen gehouden wordt. Laat men daar de vreemdelingen, die in alle eenigzins groote steden te vinden zijn, de Joden, die in alle Italiaansche staten verstrooid worden aangetroffen, en de kleine koloniën van vreemde natiën in Napels en op de eilanden, dan zijn er slechts aan de Westelijke en Noordelijke grenzen eenige streken, waar nevens de Italiaansche ook nog eene andere bevolking wordt aangetroffen.

In het Venetiaansche wonen, nevens de Italianen, Friaulers, Duitschers en Slovenen. De Friaulers of Furlanen (Forojulienses) vertoonen in hunne taal sporen van hunne afstamming van de Keltische Karnen en van de