Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/234

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
208
DE KWABAAL-VERWARRING.

verkeerde namen bestaat niet slechts onder de visschers, maar ook de geleerden stemmen niet met elkander overeen in de namen dezer visschen. Zoo noemt b.v. prof. v.d. hoeven, Handboek der Dierkunde, de kwabbe puitaal en de magge kwabaal; dr. staring, in zijne Naamlijst van alle Nederlandsche gewervelde dieren, geeft aan de kwabbe zoowel den naam van puitaal als dien van kwabaal, en aan de magge de namen magaal, pilatus-vischje, slijm- of snotvisch, en noemt de puit zeepuitaal. Maar niet bij ons Nederlanders alleen is het zóó, ook bij Engelschen en Duitschers, bij Zweden en Denen heerscht dezelfde verwarring, zooals blijkt uit de vergelijking van bovenstaande drie naamlijstjes, die ik, juist om dat aan te toonen, uit onderscheidene werken heb verzameld.

Om nu voor het vervolg de zaak wèl te regelen, dunkt mij—met bescheidenheid mijn gevoelen gaarne aan beter oordeel onderwerpende—dat het verkieselijk zijn zou om te heeten:

Lota vulgaris, de kwabbe.

Motella tricirrata en Motella quinquecirrata, de puit.

Zoarces viviparus, de magge.

Zoodoende krijgen wij voor drie Nederlandsche visschen drie zeer goede, echt Nederlandsche namen, en wij kunnen tevens weglaten en voor goed vergeten het ongerijmde achtervoegsel aal van kwabaal, puitaal en magaal. Immers, geen mensch zal beweren, dat de drie genoemde visschen op eenen aal gelijken; de staart van de magge of de wijze van leven van de kwabbe mogen eenige gelijkheid hebben met den staart of de levenswijs van den aal, het zijn daarom nog volstrekt geen alen. Zoolang de aal geen buikvinnen krijgt—om dit ééne slechts als een voorbeeld aan te halen—zal hij altijd in eene geheel andere familie behooren, dan in die van de kwabbe en de puit of in die van de magge.

Hartelijk wensch ik, dat dit opstel moge bijdragen tot de bevordering van de kennis onzer Nederlandsche visschen. Indien dat het geval is, heeft de wetenschap dien vooruitgang te danken aan de oplettendheid en vriendelijke welwillendheid van den heer hanou, waardoor ik aangespoord ben geworden om mijn onderzoek meer bepaald op de vier beschrevene visschen te rigten.