Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/235

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

DE TEELT VAN COCHENILLE OP DE KANARISCHE EILANDEN.

 

 

Op verschillende der Kanarische eilanden en vooral op Teneriffe bestaat tegenwoordig eene allezins belangrijke teelt van Cochenille; deze tak van nijverheid is inzonderheid voor die streken, welke te dor en onvruchtbaar zijn om er van wijn- of korenbouw gunstige uitkomsten te kunnen verwachten, van groot gewigt. Immers de plant, waarop het Cochenille-insekt bij voorkeur geteeld wordt, de Opuntia Ficus indica[1], met hare saprijke, bladerlooze takken, heeft slechts weinig vochtigheid noodig; wanneer zich hare wortels gezet hebben, groeit zij, mits genoeg zon krijgende, op de allerdorste gronden, en is daarom een gewas, dat voor het onvruchtbare gedeelte der Kanarische eilanden als bestemd schijnt. Het Cochenille-insekt toch, dat daarop leeft, heeft veel en tevens gelijkmatige warmte noodig, maar kan het nat niet verdragen. Daar het klimaat der Kanarische eilanden uitnemend aan deze voorwaarden beantwoordt, is het niet te verwonderen, dat de Cochenille-teelt aldaar in slechts weinig jaren eene ongehoorde uitbreiding erlangd heeft en dat zij voor deze eilanden, die vroeger als de armste van den Atlantischen Oceaan werden beschouwd, eene gelukkige toekomst schijnt te beloven. Deze teelt op Teneriffe dagteekent van het jaar 1831, toen zij voor het eerst op eene kleine schaal beproefd werd; sedert, en vooral na 1853, toen de wijnoogst ten gevolge van de druivenziekte zeer verminderd was, is zij aanzienlijk vooruitgegaan, zooals uit de volgende opgave uit het Bulletin da commercio (Cadix, 3 April 1857) ten duidelijkste blijkt.

  1. De Cactus-soort, die op Curaçaö en, zoo ik meen, ook op Java tot voeding van het Cochenille-insekt dient, is eene andere, niet gedoornde soort van Opuntia.