Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/242

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
216
GEEFT DE MAAN WARMTE AAN ONZE AARDE?

lende warmte. Maar dit uitwerksel was nog zoo onzeker, zoo zwak, dat menigeen zelfs meende het toe te kunnen schrijven aan de eene of andere vreemde oorzaak, die welligt bij de proefneming niet was opgemerkt. Hoe ligt toch kan het gebeuren, dat de werking, die men op den thermo-multiplicator opmerkt, veroorzaakt wordt door de warmte, die van den waarnemer zelven uitgaat of die door eene of andere onbekende oorzaak wordt opgewekt. Het vraagstuk betreffende de hoeveelheid warmte, die van de maan tot de aarde afstraalt, werd ook na de proeven van melloni nog niet voor volkomen beslist gehouden.

Later is die vraag nader onderzocht en welligt tot beslissing gebragt boven de wolken.

Tot verklaring van deze vreemd klinkende uitdrukking moet ik vooraf het volgende mededeelen. In den zomer van 1856 wierp de Titania, het fraaije jacht van sir robert stephenson, lid van het parlement en zoon van den beroemden ingenieur, die het spoorwegstelsel in Engeland invoerde, in de baai van het eiland Teneriffe het anker uit. Het had aan boord den Schotschen sterrekundige, professor piazzi smyth, voorzien met al die soort van werktuigen, waarmede men een observatorium gewoon is te meubileren, een volledigen toestel voor eene wetenschappelijke expeditie.

Het is bekend, welke groote moeijelijkheden de benedenste lagen van den dampkring aan het doen van naauwkeurige sterrekundige waarnemingen in den weg leggen. Het zijn niet alleen wolken en mistnevels, die den sterrekundige vaak in zijne waarnemingen storen, maar de minste veranderingen in den dampkring, door warmte, vochtigheid of elektriciteit veroorzaakt, brengen onregelmatigheden in de breking der lichtstralen te weeg, die het vertrouwen op de juistheid zijner waarnemingen aan het wankelen brengen. De waarnemer toch staat, om zoo te spreken, op den bodem van den luchtoceaan, dien de lichtstralen eerst moeten doorklieven, voordat zij in zijn instrument kunnen doordringen. Het laat zich dus zeer wel inzien, dat elke onregelmatige beweging in dien luchtoceaan, door welke oorzaak ook bewerkt, de naauwkeurigheid der waarnemingen zeer belemmert.

Het was daarom op raad van airy, den koninklijken sterrekundige te