Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/241

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 


GEEFT DE MAAN WARMTE AAN ONZE AARDE?

DOOR

A.T. REITSMA.

 

 

Het is algemeen bekend, dat de maan geene warmtestralen afgeeft, die zooals die der zon voor ons gevoel bemerkbaar zijn. Maar daaruit kan men nog geenszins het gevolg afleiden, dat zij geheel geene warmte aan onze aarde afgeeft. Een ligchaam aan de maanstralen blootgesteld moge door deze dan ook al niet zoo verwarmd worden, dat het door ons bemerkt kan worden, het zoude toch kunnen zijn, dat zij eenige ofschoon voor ons onbemerkbare hoeveelheid warmte uitstraalden en tot ons bragten. De aanzienlijke hoeveelheid licht, die de maan van hare schijf terugkaatst en waardoor onze donkere nachten zoo aangenaam verhelderd worden, versterkt dit vermoeden.

Het is dan ook geen wonder, dat geleerde natuuronderzoekers gedurig weder allervernuftigste pogingen hebben in het werk gesteld om te weten te komen, hoeveel warmte de maan tot onze aarde afzendt. Zij hebben die warmte met de gevoeligste thermometers onderzocht, maar zij waren niet in staat om zelfs met het beste mikroskoop eenige wijziging in de hoogte der kwikkolom waar te nemen. Zij hebben de maanstralen door middel van de sterkste reflectoren of brandspiegels in één brandpunt vereenigd. De zonnestralen aan zulk eene proef onderworpen zouden elk metaal vloeibaar gemaakt of zelfs tot verdamping gebragt hebben; maar de stralen der maan langs dezen weg geleid hadden zelfs het vermogen niet om in het kwik eene merkbare verandering te bewerken. Eindelijk heeft melloni de maanwarmte onderzocht met een werktuig van eene zeldzame gevoeligheid, een thermo-elektrischen toestel, thermo-multiplicator genaamd, en ja — nu scheen het, alsof de maan eindelijk blijken gaf van hare uitstra-