veranderd. De bereiding van die stof was alzoo het hoofddoel van het streven der alchemisten. Had men deze, dan volgde het overige van zelf. Die kostbare stof nu heette in de taal der kunst de »steen der wijzen” (lapis philosophorum), ook wel het »groote elixir,” de »quintessentia,” of de »tinctuur.” De namen tinctuur en steen of poeder der wijzen zijn de meest gebruikelijke. Voor zoover die steen of tinctuur de onedele metalen in goud veranderde, sprak men van den »grooten steen,” den „steen der eerste orde”, de »groote” of »roode tinctuur;” was de steen minder volmaakt, en slechts in staat om zilver voort te brengen, dan was hij de »kleine steen,” de »steen der tweede orde,” de »kleine” of »witte” tinctuur. Andere benamingen van den steen der wijzen ga ik met stilzwijgen voorbij, alleen nog opmerkende, dat men hem wel eens »het geneesmiddel” (medicina) noemde, daar men zich de onedele metalen niet alleen als onvolkomen, in vergelijking van het goud en het zilver, voorstelde, maar ze ook wel beschouwde als ziek, als met eene zekere melaatschheid behebd, welke door de aanwending van de tinctuur genezen moest worden.
De vraag moet al spoedig bij ons opkomen: welke waren de gronden, waarop het geloof berustte aan de mogelijkheid der transmutatie van onedele metalen in goud of zilver. Ik wil trachten zoo beknopt mogelijk die vraag te beantwoorden.
De ouden hielden de metalen voor zamengestelde ligchamen; de alchemisten geloofden bovendien, dat alle metalen, welke ook, uit dezelfde twee bestanddeelen waren zamengesteld. Deze bestanddeelen noemde men den mercurius en den sulphur, de kwik en den zwavel. Die kwik en die zwavel waren evenwel niet dezelfde stoffen als de gewone kwik en de gewone zwavel; het waren zekere grondstoffen, zekere enkelvoudige beginselen, welker eigenschappen eene analogie met die van wezenlijke kwik en zwavel vertoonden. De kwik der alchemisten was het beginsel, waaraan de metalen hun glans en smeedbaarheid verschuldigd zijn; de zwavel daarentegen dat, waarvan de veranderlijkheid, de brandbaarheid, de oxydeerbaarheid zouden wij zeggen, der metalen afhankelijk is. Het onderling verschil der metalen berustte eenig en alleen op de verschillende verhoudingen, onder welke de kwik en de zwavel in hunne zamenstelling aanwezig