Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
8
DE HARING.

klonters en kluwens aan planten en steenen op den bodem bevestigd vindt. De Fransche visschers krijgen niet zelden in het onderste gedeelte der netten zooveel haringeijeren, dat, als de netten geledigd zijn, de geheele schuit bijna vol van die kuit is, en zij haar met schoppen over boord moeten werpen. Zij zeggen, dat er meer eijeren van haringen tusschen Engeland en Frankrijk worden gevonden, dan er grasplanten in geheel Frankrijk zijn. Ook vindt men niet zelden oesterschalen zonder dier, doch opgevuld met die eijeren. Evenwel kunnen beide gevoelens waarheid zijn; de haring tracht zijne kuit neder te leggen op den bodem van ondiep water en daarom zwemmen geheele scholen naar de kust. Nu laat het zich denken, dat er in die scholen, waarin de eene haring zoo vast tegen den anderen aangedrukt is, dat zij elkander in de bewegingen beletten, en welke veeltijds op eene onberekenbare uitgestrektheid twee of drie voet dik zijn, niet zelden haringen gevonden worden, welke de behoefte tot kuitschieten overvalt, vóór dat zij het strand kunnen bereiken en dus de kuit in zee moeten laten vallen, die dan zwevende blijft. Overigens weet men, dat de haring bij voorkeur het strand tot op eene halve mijl nadert; dat de wijfjes den buik tegen steenen enz. wrijven; dat zij op het oogenblik der ontlasting zeer snelle wendingen en bewegingen maken, en wel zoo dat daardoor zelfs somtijds eenige schubben uit de huid los raken. De mannetjes laten vervolgens hunne hom over de kuit uitvloeijen, bij stil weder vooral tegen zonsopgang: alsdan ziet men soms de zee, verscheidene mijlen ver, melkwit van kleur door de hoeveelheid bovendrijvende hom. Zoodra deze verrigting afgeloopen is, zoeken beide geslachten wederom meer diepe gedeelten der zee op. Bloch verzekert, dat de haring meer dan eens in het jaar kuit schiet, doch dat niet allen zulks doen; dat men daardoor naderhand op nieuw kleine troepjes de kust ziet naderen, kuit schieten en dan eerst voor goed verdwijnen. Noël de la morinière zegt bepaald, dat de haringen in het Kanaal slechts eenmaal kuit schieten. Die melkachtige kleur der zee wordt door de Fransche visschers graisin genoemd en zij beschouwen die als het zekerste teeken der aanwezigheid van haringen. De Hollandsche visschers zien echter in die kleur een bewijs voor de aanwezigheid van den speer- of doornhaai,