na lezing te verzegelen en ten spoedigste aan den keizer te doen toekomen. Het schrijven aan den keizer hield in, dat zich te Weenen een zekere baron von wagnereck ophield, dat deze een adept was en 24 lood echte tinctuur bij zich had; dat die persoon wel spoedig sterven zou en dat het te wenschen was, dat zulk een schat in geene andere dan keizerlijke handen kwam, enz. enz.—Dadelijk daarop verliet wagnereck Weenen en trachtte Passau te bereiken, maar kon niet verder komen dan tot Ems. Hier kwam zijn oom, pater wagnereck, met een arts uit Passau hem bezoeken, doch hij stierf spoedig daarna.
In het begin der vorige eeuw verscheen in Europa een alchemist, nog raadselachtiger dan seton en philaletha. Men ziet hem slechts zelden in persoon te voorschijn komen; en toch schijnt het vrij zeker dat de meeste zoogenaamde transmutatiën, die in de eerste helft der achttiende eeuw gerucht hebben gemaakt, middelijk aan hem toe te schrijven zijn. Deze alchemist is laskaris.
Hij gaf zich bij zijne eerste verschijning uit voor archimandriet van een klooster op het eiland Mitylene, rondreizende om aalmoezen in te zamelen ter bevrijding van in Turksche gevangenschap geraakte christenen. Zijne papieren, waaronder een geloofsbrief van den patriarch te Constantinopel, waren in goede orde, hij sprak vlug Grieksch en gaf zich overigens op geene wijze bloot, zoo dat ook niemand twijfelde, of hij was een Griek. Daar hij echter van zijne collecte weinig werk maakte en veel meer uitgaf dan hij met mogelijkheid kon inzamelen, dachten velen, dat hij den waren laskaris zijn geloofsbrief afgekocht had, ten einde onder diens naam te kunnen reizen. Volgens de berigten van verscheidene bekende personen, die hem gezien en gesproken hadden, o.a. van den bekenden scheikundige dippel, was hij toen een man in het best van zijn leven, zeer goed onderwezen en aangenaam in den omgang. Over 't algemeen sprak hij zelden over alchemie, maar hield zich daarentegen met de meeste belangstelling bezig met het bezigtigen van de merkwaardigheden der groote steden, die hij bezocht, wat, naar het oordeel van schmieder, meer in den aard van een beschaafden Westerling, dan in dien van een Oosterschen kloosterbroeder schijnt te vallen.