aangetroffen in boschrijke, heuvelachtige streken. Zijne woning biedt reeds een voorbeeld aan van eene grootere samengesteldheid om aan meerdere doeleinden te beantwoorden. Zij bestaat namelijk vooreerst uit eene groote ketelvormige holte, waarvan de bodem en de wanden met mos en hooi bekleed zijn. In deze holte houdt de das zijn verblijf, bepaaldelijk des daags, want ook hij is, even als de meeste roofdieren, een nachtdier, dat de duisternis bemint om zijne prooi te zoeken. In deze holte monden dan een aantal gangen, waarvan slechts een of twee voor den uit- of ingang dienen; andere, ook buiten uitkomende, strekken slechts tot luchtverversching; nog andere eindelijk, die blind eindigen, worden door den das als laatste toevlugtsoord gebezigd, wanneer een vijand, de mensch b.v., hem in zijn kasteel bestookt.
Dergelijke holen worden ook door vossen bewoond, doch deze, wier slimheid van ouds bekend is, zoeken zich liefst den door anderen verrigten arbeid ten nutte te maken en zoo graven zij dan ook zelden eigene holen, maar betrekken gewoonlijk die van een das, hetwelk voor goed of alleen tijdelijk door zijnen vroegeren bewoner verlaten is. In het laatste geval weet Reintje echter, naar men zegt, den naar huis terugkeerenden das daarbuiten te houden, door een dergelijk middel als waarmede eertijds Jacatra, het tegenwoordige Batavia, door de Hollandsche matrozen tegen de Javanen verdedigd werd[1].
Waar de vos geen dassenkasteel ter zijner beschikking vindt, daar vergenoegt hij zich met de nederiger holen door konijnen gegraven, die hij dan zelf door graven verwijdt en tot zijn verblijf geschikt maakt; en hier leeren wij den in zoo kwaad gerucht staanden vos weder van eene iets gunstiger zijde kennen, want niet zelden gebeurt het, dat hij de onschuldige konijnen, die hem tot eene gemakkelijke prooi konden worden, toelaat met hem hetzelfde hol te bewonen, als stelde hij prijs op een gezellig zamenleven, tenzij men ook daarin veeleer een bewijs zijner vooruit berekenende slimheid wil zien, daar
- ↑ De vos bevuilt den ingang van het hol met zijne stinkende urine; de door de Hollandsche matrozen gebezigde projectielen zouden, naar het verhaal luidt, uit hunne uitwerpselen hebben bestaan.