Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/319

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
293
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

die konijnen voortgaan met het maken van loopgraven, als waren zij de lijfeigenen van eenen feodalen heer, wiens burgt zij voorzien van geheime uitgangen, waardoor deze, bij het naderen van eenen overmagtigen vijand, de vlugt kan nemen of er zich tijdelijk in schuil houden.

Sommige zoogdieren hebben, even als de rijke lieden, een zomeren een winterverblijf, welke zij beurtelings bewonen. Dit geldt onder anderen van de marmotten (Arctomys marmota) of mormeldieren, waar

De marmot
De marmot (Arctomys marmota).

bij ik in het voorbijgaan moet opmerken, dat onder eerstgenoemden naam hier te lande dikwijls verkeerdelijk een geheel ander diertje begrepen wordt, t.w. de Cavia cobaya, een diertje, dat trouwens als bestemd schijnt te zijn om allerlei onjuiste namen te ontvangen, want men noemt het ook het Guineesch biggetje, terwijl het bij de Franschen den naam van Cochon d'Inde, bij de Duitschers dien van Meerschweinchen draagt. Nu heeft het al zeer weinig van een jong varken en zijn vaderland is noch de kust van Guinea noch Indië, maar Zuid-Amerika, terwijl het een uitsluitend op het drooge en zelfs binnenslands levend diertje is en laatstgenoemde naam derhalve al zeer zonderling en vreemd is. Dit diertje nu graaft geen holen, maar de echte marmot, die tot in de nabijheid der sneeuwgrens in het Alpisch gebergte leeft, is daarentegen een waardig lid van het mijnwerkers-gild.