Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
14
DE HARING.

menlijk vormden zij een zoo digten dam, dat zij zelfs de schollen en vleeten vooruit drongen, op de kust stuwden en deze daar met de voorste rijen haringen op het strand geraakten. Als de haringen zoo naar baaijen of andere schuilhoeken vlugten, zwemmen zij veelal in lange rijen of kolommen met opene tusschenruimten. Zij zwemmen dan vrij hoog en zijn zoo verlangend hun doel te bereiken, dat geen gedruisch in staat is hen van hunne rigting te doen afwijken; schepen, die zich op hunnen weg bevinden, zwemmen zij rakelings voorbij; en het slaan der visschers op de zijwanden van het schip of op de vaten enz. verschrikt hen niet. Als men er netten in uitwerpt, begint het net, als het gevuld is, boven te drijven als een tafellaken op de zee, en zinkt het niet als gewoonlijk naar beneden; zooveel moeite doen alle haringen om aan de oppervlakte te blijven. Door dit zwemmen in rijen komt het ook, dat eene schuit somtijds in een oogenblik eene overvloedige vangst heeft, terwijl twintig anderen in de nabijheid niets vangen. Zoo heeft men voorbeelden, dat eene schuit in één net 150,000 haringen ving en hare buren geen enkelen visch. Bij die gelegenheden, namelijk als zij zoo hoog in kolommen zwemmen, heeft men ook kunnen waarnemen, dat de haring sneller zwemt in helder water dan in vuil en slijkig, en dat de scholen al de bogten en hoeken der kust volgen, mits op eenen afstand van drie tot zes mijlen.

Zonderling en geheel onverklaarbaar is het, waarom de haringen dan eens zekere plaats in menigte bezoeken, soms jaren aaneen, en dan weder die plaats voor goed veronachtzamen en er niet weer gevonden worden. Pontoppidan en abilgaard hebben het veld der gissingen over dit vraagpunt in alle rigtingen doorkruist. Men heeft de oorzaak dier onregelmatigheid willen zoeken in onderzeesche vulkanen, die nu en dan het water zouden veranderen, zoodat het voor den haring ongeschikt zou worden. Anderen willen, dat op die plaatsen eene epizoötie onder water zou heerschen en dat daarom de haringen zouden vlugten. Bernardin de st. pierre wijt dit gevolg aan eenen zeeslag, en sedert de stoombooten de zee doorkruisen, krijgen ook die de schuld, ofschoon in de laatste jaren de baai Loch Fyne in Schotland alle dagen door eene stoomboot bezocht wordt en van haringen krioelt, terwijl in naburige baaijen geene stoomboot komt,