Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/346

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
318
DE JAGT OP DEN DUIVELSVISCH IN ZUID-KAROLINA.

met zijne vleugelachtige vinnen. Een enkele maal is hij echter in een stoute luim, en dan is het moeijelijk hem van den bodem in de hoogte te brengen. Maar heeft hij lust tot loopen, dan gaat het altijd op de opene zee toe en hij verschaft zijnen jagers een lustigen ren van 5 tot 30 mijlen ver. Voor het overige is deze jagt niet zonder gevaren, hetwelk daaraan de eigenlijke aantrekkelijkheid geeft. Is de visch afgemaakt, dan trekt men hem op sleeptouw aan land. Zulk een tooneel beschrijft een jager in de Illustrated London News, No. 310, op de volgende wijze: "Ik kan mij niet herinneren ooit zulk een eigenaardig schilderachtig schouwspel gezien te hebben, als het gezigt van den duivelsvisch kort voor wij hem aan land bragten. De nacht was donker, de zee lichtte prachtig, de branding bewoog zich op korten afstand voor ons en zware grondgolven hieven ons van tijd tot tijd omhoog, ons er aan herinnerende, dat wij reeds in ondiep water waren. Achteruit ziende beschouwden wij den duivelsvisch, dien wij op het sleeptouw hadden, zoo als hij juist den kam van eene naderende golf besteeg. Zijne vinnen uitgebreid, de donkere omtrekken van zijn lomp ligchaam van een vonkenspuwenden, vurigen gordel omgeven, en van het hem omringende water onderscheiden—kwam hij ons in onze opgewekte verbeelding voor als een gedrochtelijke, boven ons zwevende vampier, die ons met zijne magtige vleugels dreigde te verdrukken. Doch naauwelijks hadden wij den tijd ons aan deze verbeelding over te geven, toen het gedrocht strandde en wij behouden aan den oever waren. Eene gemeenschappelijke aandrift volgende sprongen wij op den rug van het monsterdier en verhieven een wilden triumfkreet. Zoo eindigde de jagt van dien dag."

R.