Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/403

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
373
HET METSELAARS-GILD.

bestaan, die de nog in aanbouw zijnde woning als met een steiger omgeven, doch die allengs kleiner worden en soms geheel verdwijnen naar gelang het gebouw zijne voltooijing nadert, dat is op het tijdstip, waarop de koningin, de algemeene moeder, het doel van haar bestaan vervuld heeft en sterft, waardoor de band, die deze geheele maatschappij tot een groot, wondervol geheel omstrengelde, plotselijk verbroken wordt, alle tot hiertoe bestaan hebbende prikkel tot verderen arbeid ophoudt, en van de millioenen arbeiders slechts eenige weinigen overblijven, die moed genoeg hebben een nieuwen staat te stichten en geluk genoeg om een nieuw vorstelijk paar te vinden, dat de vader en moeder van dien nieuwen staat zal worden.

Ziedaar, geëerde lezers en lezeressen, u eene schets gegeven van de wonderbare huishouding en bouwkunst dezer schijnbaar nietige insekten, eene schets, waarvan de trekken hoofdzakelijk ontleend zijn aan hetgeen een geloofwaardig waarnemer (smeathman) ons reeds voor vele jaren omtrent hen heeft medegedeeld, en waarvan de juistheid door latere waarnemers bevestigd is geworden.

Wanneer men overweegt, hoeveel moeite, vlijt en kunst aan hunne gebouwen is besteed, hoeveel zorg zij aan den dag leggen voor de eijeren der algemeene moeder, voor de verpleging der jongen, hoe zij zelfs een staand leger op de been houden om voor de algemeene veiligheid te waken, dan komt men in de verzoeking om te vragen: heeft de mensch wel regt van uit de hoogte neder te zien op een insekt, dat een deel is eener volkomen wel geordende maatschappij, waarin alles naar wet en regel geschiedt, en waarvan elk lid met noeste, onvermoeide vlijt medewerkt tot bevordering van het algemeene welzijn?

Inderdaad moet men erkennen, dat nergens het ideaal eener maatschappij, volgens de denkbeelden, die sommige socialisten zich daarvan vormen, op zoo volkomen wijze verwezenlijkt is als onder de termieten. Bij hen toch bestaan noch armen noch rijken, noch hoogen noch geringen. Slechts één band houdt allen te zamen; het is die der werkzaamheid, en de voortbrengselen dier werkzaamheid zijn gemeenschappelijk eigendom, dat alleen verbruikt wordt ten nutte van het geheel. Waarlijk zij, die de menschelijke maatschappij in dien geest