Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/417

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

nen voorwerpen gevonden had in een beenderen-hol te Brixham in Devonshire, tusschen de beenderen van Rhinoceros, rendieren, beeren, Hyaena's enzv.

Eindelijk gaf ook Dr. falconer een uitvoeriger verslag der uitkomsten van zijne onderzoekingen, bewerkstelligd in beenderenholen op Sicilië. In een daarvan, de Grotto di Maccagnone, omstreeks 8 uren van Palermo, vond hij eene door koolzuren kalk gecementeerde rood-grijze leem op den bodem van het hol, waarin bevat waren talrijke beenderen van Hippopotamus, van een groote Felis-soort, van twee uitgestorven" hertsoorten, van Elephas antiquus, als ook coprolithen van Hyaena. Dergelijke coprolithen werden ook gevonden in de stalactietachtige massa, die de zoldering van het hol uitmaakt en daartusschen een aantal vuursteenen overblijfselen van menschelijke kunstvlijt van verschillende gedaante. (Philos. Magaz. Sept. 1859, p. 233).

Hg. 
 

Een krokodil op de Kokos-eilanden.—In eenen brief van Dr. a.j. anderson, voorgelezen in de vergadering der Natuurkundige Vereeniging van Nederlandsch Indie van 15 Julij 1858, berigt de schrijver, dat sedert den 17 Februarij van dat jaar zich op de Kokos-eilanden een kaaiman heeft vertoond, welke dieren vroeger op de Kokos-eilanden onbekend waren. Het was een schoon exemplaar, vermoedelijk uit straat Sunda herkomstig, zoodat het dier eenen zeer belangrijken afstand zoude hebben afgelegd. Den 17den Junij (bij het afzenden des briefs) hield het zich nog aan de N. W. kust op, zich voedende met visch en holothuriën (Z. Natuurk. Tijds. voor Nederl. Ind. 4de ser. II, afl. IV, bl. 260).

Wij teekenen dit feit hier aan, omdat het een merkwaardig voorbeeld oplevert van den grooten afstand, waarop zich over zee een oogenschijnlijk weinig voor zulk eenen togt geschikt dier kan verplaatsen en zoo de soort verspreiden daar, waar zij tot hiertoe niet bestond.

Hg. 
 

Organisch leven bij hooge temperatuur.—Volgens ehrenberg bevindt zich op Ischia eene heete bron in de rotskloof Valle Tamburo en eene andere in de Serravalle, beide in trachytisch gesteente, langs welks wanden heet water van 65°—68° R. (81°— 85° C.) afloopt, en waaruit zich een kieselguhr- of tripelachtig nederzetsel vormt, dat vol ledige kiezelschalen van Eunotiën en andere Polygastrica (Diatomeën Ref.) is, die in levenden toestand een groen viltachtig bekleedsel der wanden daarstellen, waardoor het water zijnen weg vindt. In Serravalle werd water van 65° R. (81° C.) uit zulk een viltachtig bekleedsel