Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/427

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
13
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

d'Alcantara, is gedurende den korten tijd, die er sedert die schipbreuk verloopen is [er wordt niet bij gemeld hoe korten tijd], tot een vierde streep diepte aangetast. Die munten zijn uit zee gekomen overdekt met een zwarte afschilferende korst, welke proust bevond hoornzilver te zijn. (Compt. rendus Tom. XLIX, pag. 463).

In een later schrijven der HH. malaguti en durocher doen deze echter opmerken, dat zij nimmer gemeend hebben, om, even als proust, de aanwezigheid van zilver in de zee aan in zee verzonkene zilveren staven of munten toe te schrijven, daar de hoeveelheid zilver, die ten gevolge hiervan inderdaad in de zee kan worden opgelost, toch veel te gering zou zijn om waargenomen te kunnen worden. Zij hebben die aanwezigheid toegeschreven aan oorzaken zamenhangende met de physische zamenstelling des aardbols en geheel onafhankelijk van het bestaan des menschen, en wel óf aan de emanatiën van chloorzilver uit de aarde, óf, eenvoudiger nog, aan de langzame inwerking van het zoute water op de zilverhoudende sulphureten van het bovengedeelte der lagen, die zich op de oppervlakte van het vaste land of op den bodem der zee bevinden.

 

Tot de zee behoorende organismen in het binnenland.—Niet alleen vindt men—schrijft f. cohn te Breslau, aan den "Salzbach," eene beek die twee en een half uur van Sondershausen ontspringt en boven Kelbra zich uitstort in de Helme, een bijriviertje van de Unstrutt, eene volledige zout flora, maar in die beek planten zich,—behalve Zannichellia palustris en Pappia rostellata koch., twee in zee behoorende Naiadeën,—de volgende tot dusver slechts in de zee waargenomene planten voort: 1 Bacillaria paradoxa gmel., 2 Chaetoceros Wighami brightw., 3 Amphiprora alata KG., 4 Ceratoneis closterium ehr., 5 Synedra laevis ehr., 6 S. affinis KG., 7 Surirella gemma (?) ehr., 8 Gyrosigma aestuarii (?) breb., 9 verscheidene soorten van Amphora, 10 Melosira subflexilis KG. Het is te vermoeden, dat in den Salzbach zeker nog verscheidene andere soorten van Bacillariën leven. De mikroskopische flora van deze beek bezit aldus geheelenal het karakter van de minstens 50 mijlen verwijderde zee of van het brak water, terwijl soortelijke zoetwatervormen geheel ontbreken. De gedachte, dat men hier met de overblijfselen van eene oude standplaats der zee te doen zou hebben, wordt niet begunstigd door de geognostische verhoudingen dier streek; de Salzbach is eerder zijn oorsprong verschuldigd aan eene bedding van steenzout uit de gips van den zechsteen. Het verschijnsel is vooreerst nog niet te verklaren; maar het bevestigt weder de oude stelling, dat onder gelijke chemische en physische voorwaarden gelijke organismen zich eene woonplaats kiezen, (froriep's Notizen 1859, Bd. IV, S. 113, uit Zeitsch. f. d. ges. Naturwissensch., Bd. XII, Heft 11 u. 12).