Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/436

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
22
ALBUM DER NATUUR.

neemt men een of ander, tot gloeijens toe verhit voorwerp, mits niet van ijzer, een gewonen baksteen b.v., of ook een koperen plaatje met omgebogen randen met eenige stukken goed aangeglommen turf- of houtskool daarop, en beweegt dit op een paar centimeters afstand over het ijzervijlsel. Welhaast smelt hierdoor de stearine; als dit overal het geval is geweest en het papier weder bekoeld is, dan is het spectrum gereed. Het vertoont nu niet alleen de rangschikking der ijzerdeeltjes in een plat vlak, maar deze blijven ook staan, waar zij, zoo als boven de pooleinden des magneets, zich in draden hebben opgerigt. De vloeibare stearine trekt namelijk door capillariteit overal tusschen de ijzerdeeltjes op en doet ze, waar ze zich boven het papier verheffen, aan elkander hechten.

Jammer maar dat het met stearine doortrokken papier veelal eene vuil witte, voor het oog min aangename kleur aanneemt. Wie hierin bezwaar ziet, kan met een weinig meer voorzorg bij het verwarmen en tot het gelijkmatig verspreiden der stearine, het boven voor papier beschrevene ook doen op eene glazen ruit, en deze daarna aan de keerzijde met papier beplakken of wit doen schilderen,

 

Nieuwe proefneming om de beweging der aarde aan te toonen.—De ingenieur perrot bedient zich te dien einde van een grooten ronden bak, met water gevuld en onbewegelijk vastgeplaatst. In het middenpunt des bodems is een rond gat, hetgeen geopend en gesloten kan worden. Wanneer men nu op de oppervlakte des waters, welke in volkomene rust moet zijn, in de rigting van een der stralen dier oppervlakte eene streep van drijvende stofdeeltjes of kleine ligchaampjes strooit,—P. gebruikt daarvoor grof poeder van Amerikaansche of zoogenaamde Carnauba was,—en dan, door het gat in den bodem te openen, het water van onderen uit den bak doet stroomen, dan merkt men op, dat die streep, die eerst regtlijnig was, zich nu kromt volgens eene lijn, wier naast bij het middelpunt gelegene deelen zich aanmerkelijk begeven ter regterzijde van de plaats, die zij zouden hebben ingenomen, indien de streep hare oorspronkelijke regtlijnige rigting behouden had. Wanneer zij digt bij het uitstroomings-middelpunt komen, draaijen zij spiraalsgewijs om de loodlijn, die aan het middelpunt van de opening in den bodem beantwoordt, en hunne beweging, gezien aan den rand des baks, is dan almede naar de regterzijde. De invloed van de rotatie der aarde openbaart zich dus, gelijk de theorie medebrengt, door deze rigting, welke de stofdeeltjes aannemen wanneer zij het uitstroomings-middelpunt naderen. Deze proefneming, een groot aantal malen herhaald, heeft altijd dezelfde uitkomst geleverd, en perrot