meent, dat men haar voegen kan bij de schitterende proefnemingen, door welke foucault de rotatie der aarde aanschouwelijk heeft weten te maken. (Compt. rend., Tom. XL1X, pag. 637).
Bij gelegenheid van deze mededeeling merkte babinet aan (t.a.p. pag. 638), dat om dezelfde reden alle rivieren van het Noordelijke halfrond, — niet alleen die noord- of zuidwaarts stroomen, maar ook die, wier loop oost- of westwaarts is,—altijd en voortdurend haren regter oever afknagen, terwijl daarentegen de rivieren van het zuidelijke halfrond dit aan den linker oever doen. Onder den aequator is de zijdelingsche, van de rotatie der aarde afhangende drukking op de oevers nul.—Deze bewering van den heer babinet heeft tot vele discussiën aanleiding gegeven tusschen hem, bertband, delaunay, piobert, combes, en tot mededeelingen van touche, leymerie
en bouvier (t.a p. pag. 685 etc., 737, 759 etc., 795, 865), waarheen wij den lezer, slechts kunnen verwijzen.
Planeet tusschen Mercurius en de Zon.—De beroemde ontdekker van de planeet Neptunus, le verrier, heeft in het afgeloopen jaar de hooge waarschijnlijkheid aangetoond van het bestaan, niet zoozeer van eene planeet, als wel van eene groep planetarische ligchamen tusschen de Zon en Mercurius. Zekere sedert 1842 door hem waargenomene storingen in de beweging der laatstgenoemde planeet, gaven hem aanleiding tot de berekeningen, die hem tot deze uitkomst voerden. Om nu die planetarische ligchamen te vinden, is door faye voorgesteld gebruik te maken van de totale zoneclips, die den 18 Julij 1860 in Spanje en in Algerië zigtbaar zal zijn, terwijl le verrier zelf zich voorstelt hun overgang voorbij de zonneschijf op te sporen door zorgvuldig de kleine vlekken na te gaan, waarmede de zon vaak overdekt is. Faye stelt voor om deze waarnemingen gemakkelijker te maken door verscheidene malen daags groote photographieën van de zon te nemen; wanneer men de doorschijnende negatieve photographieën, genomen telkens bij tusschenpoozingen van één kwartier uurs, op elkander legt, zou men de voortgaande beweging van een asteroïde te midden der overige zonnevlekken zeker moeten ontdekken. — Overigens zag reeds de sterrekundige messier den 17 Junij 1777 tegen den middag gedurende vijf minuten een zeer groot aantal zwarte bolletjes voorbij de zon trekken. herrick, van New-Haven (Connecticut) besloot, tien jaren geleden, op grond van waarnemingen op zekere zonnevlekken, tot de waarschijnlijkheid van het bestaan eener planeet met een grooten satelliet tusschen Mercurius en de Zon, en de Utrechtsche Hoogleeraar buys ballot kwam door zijne onderzoekingen aangaande eene, 27,682 dagen durende, periode van grootere en kleinere van de zon uitstralende warmte, tot de hypothese