Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/460

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
46
ALBUM DER NATUUR.

De heer p. ducharte heeft gedurende vier jaren proeven dienaangaande genomen. Hij heeft verschillende in potten gekweekte planten aan zoodanige omstandigheden onderworpen, dat alleen de bebladerde stengel aan den regen was blootgesteld, en de pot, waarin zich de wortels bevinden, omgeven was van een hermetisch gesloten toestel, die geen vocht doorliet. Het resultaat was, dat die planten, na korteren of langeren tijd aan den regen blootgesteld te zijn geweest, geene gewigtsvermeerdering ondergaan hadden, die bemerkbaar was met behulp van eene balans, die met 120 wigtje overslaat,—dat zij soms zelfs, gedurende den tijd dien de proef duurde, een gering gedeelte van hun gewigt verloren hadden. (Compt. rend., Tom. I, pag. 560).

 

Tandenstelsel bij de vogelen. - E.blanchard heeft aan de Académie des Sciences een hoogst belangrijk opstel over dit onderwerp medegedeeld, waarvan wij echter hier alleen de slotsommen zullen mededeelen. Reeds veertig jaren geleden had etienne geoffroy saint-hilaire bij jonge papegaaijen (Palaeornis torquatus) rudimenten van tanden ontdekt en de hoogleeraar meijer te Bonn had in 1841 opmerkzaam gemaakt op twee tandjes van kristallijn aanzien aan het uiteinde der bovenkaak van kuikens, bijna gereed om uit het ei te komen.—De waarnemingen van B. leiden tot de volgende uitkomsten. Bij zekere vogelen, bepaaldelijk bij de papegaaijen, ontstaat een waar tandenstelsel, dat door zijn bouw en zijne insluiting zijn in de kaakbeenderen de gewone kenmerken van tanden vertoont. Dit stelsel, eerst regelmatig zamengesteld, wordt misvormd door den vooruitgang in leeftijd en verdwijnt vroeger of later geheel wegens de ontwikkeling van het been, dat eindelijk de tanden geheel overdekt. Deze rudimentaire tanden dienen tot niets; het zijn eenvoudig sporen, getuigen als het ware van organen, die elders van groot gewigt zijn. Het hoornachtig omkleedsel van den bek heeft met die tanden niets gemeens. De tandjes vertoonen zich als eene rij van kleine verhevenheden, scherpe plaatjes (lames tranchantes), op de randen der beide kaken, maar vooral van de onderkaak, welke plaatjes doorschijnender zijn dan het been, hoe dun dit ook zijn moge. Zij zijn, even als bij vele reptilen, b.v. de kameleons, geheel met het kaakbeen vergroeid. Bij eene vergrooting van 500 à 550 diameters herkent men gemakkelijk de struktuur van het been met zijne beenligchaampjes en die van de tandzelfstandigheid niet hare parallele of een weinig divergerende kanaaltjes. (Compt. rend., Tom. I, pag. 540).

 

Elektrisch licht door magneto-elektriciteit. - Faraday heeft in Maart ll. in de Royal Institution eene voordragt gehouden over het gebruik van bet elektrisch licht in vuurtorens. Op echt praktische wijze toonde hij de voordeelen daarvan aan, terwijl hij beurtelings een bundel van dit licht en van dat eener