Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/490

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
76
ALBUM DER NATUUR.

schier verdwenen en zelfs de Laniidae en Muscicapidae leveren slechts een paar soorten. Wel is waar zijn er een aantal hoogst eigendommelijke geslachten en soorten, doch geene zeer uitgebreide groepen, om dit ontbrekende aan te vullen. De meest kenmerkende groepen der Molukken en van het ter anderer zijde gelegen Nieuw Guinea worden desgelijks grootendeels gemist. Zoo wordt hier de schoone groep der echte Lories niet gevonden, in weerwil dat deze vogels op het kleine eilandje Siao, weinige mijlen noordwaarts van Celebes gelegen, voorkomen, vanwaar ik den fraaijen Eos indicus GM. ontving. Evenmin worden hier de geslachten Eclectus, Geoffroius; Rhipidura, Tanysiptera en Tropidorhynchus aangetroffen. Een zeer groot gedeelte der soorten van Celebes is uitsluitend aan dit eiland eigen. Slechts acht landvogels heeft het gemeen met de Molukken, t.w. Merops ornatus, Munia Molucca, Eurystomus pacificus, Ptilonopus suberbus, Turtur Chinensis, Hirundo javanica, Todiramphus collaris en Scythrops Novae Hollandiae. De meeste dezer vogels zijn trouwens zeer ver over den geheelen archipel verbreid. Inderdaad is alleen de Philonopus een eigenlijke Molukkische vogel en verschilt bijna genoeg om als eene bijzondere soort beschouwd te worden. De vogels van Java, van Borneo en Timor zijn beter vertegenwoordigd, en zulks liet zich ook verwachten, daar deze eilanden de zuidelijke en westelijke gedeelten van Celebes geheel omgeven; echter komen daarvan niet meer dan een 20tal soorten op Celebes voor, zoodat omstreeks 100 landvogels overblijven, welke aan dit eiland uitsluitend eigen zijn. Eene zoodanige verhouding vindt men welligt nergens elders ter wereld, zelfs niet op eilanden, die nog ongunstiger gelegen zijn voor het opnemen van soorten uit andere landen."

 

Opslorping der donkere warmtestralen door de middenstoffen van het oog. — Over dit onderwerp heeft de heer j. janssen eene reeks van proeven in het werk gesteld, die tot de opmerkelijke uitkomst hebben geleid, dat slechts een zeer klein gedeelte der donkere warmtestralen, die met de lichtstralen vermengd zijn, het netvlies bereiken. Voor eene gewone moderateurlamp bevond hij, dat van 100 stralen, die op het hoornvlies vallen, slechts 7.7 (koeoog) tot 9.1 (varkensoog) geheel doorgaan. De overige (92.3—90.9) worden dus op hunnen weg door de middenstoffen van het oog geabsorbeerd. De sterkste absorptie, namelijk twee derden van het geheel, heeft plaats in het hoornvlies, de geringste in het glasvocht. (Compt. rendus, LI, p. 128).

 

Filtrering van bijtende vochten.Boettger beveelt hiervoor schietkatoen