WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.
Nieuwe ontdekkingen aangaande den ouderdom van het menschelijk geslacht. — Ponzi heelt in den tuf van Tivoli en van Monsicelli, in de nabijheid van Rome, twee menschelijke tanden gevonden in gezelschap van tanden en beenderen van verscheidene dieren, waaronder die van hyaena en van andere daar nog levende soorten. Hij brengt dezen tuf tot het tweede pleistocène (diluviale) tijdperk en beschouwt hem als van gelijken ouderdom als de rotsen bij Rome, waarin de overblijfselen van groote pachydermen gevonden zijn (Bullet. de la Soc. géolog. de France. 1860, p. 451).
Noulet ontdekte in grind onder diluvialen leem te Clermont eenige driehoekige steenen wiggen. In denzelfden grind vond hij ook de beenderen van Felis spelaea, Elephas primigenius, Rhinoceros tichorinus enz. (Mémoires de l'Académie de Toulouse, IV, p. 265).
Collomb betoogt met groote waarschijnlijkheid, dat het diluviale terrein, waarin door boucher de perthès en anderen zoovele steenen overblijfselen van de kunstvlijt der oudste menschelijke bewoners van Europa gevonden zijn, reeds gevormd is vóór het verschijnen der oude gletschers, die hunne morainen in de dalen van de Vogesen hebben achtergelaten. (Biblioth. Univ. 1860, No. 31, p. 200). Hg.}}
Vergelijking der planten van de steenkolenflora in Amerika met die in Europa. — lesquereux heeft over dit onderwerp een uitvoerig onderzoek bewerkstelligd, waarvan de hoofduitkomsten zijn: dat
1) met uitzondering van twee of drie, tot hiertoe alleen in Amerika gevonden genera, alle de aldaar in de steenkolenbeddingen aangetroffen planten tot dezelfde geslachten behooren, die ook in Europa aan de vorming der steenkolen hebben deel genomen;
2) dat daarentegen de Amerikaansche en de Europesche soorten slechts voor een klein deel dezelfde zijn. Van 650 koolplanten zijn meer dan 160 eigen aan Amerika, 350 zijn alleen uit Europa bekend, en 150, dus omstreeks 23 proc., komen zoowel in Amerika als in Europa voor. (Americ. Journ. f. sc. a. arts 1860,Julij, p. 63). Hg.}}