Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
38
WAT HEEFT DE KOMEET VAN DONATI ONS GELEERD?

in Chili zag men haar den 30 Oct. het eerst en den 1 Maart 1859 was zij voor het sterk gewapend oog nog even te onderkennen.

Hetgeen wij tot dusver opgemerkt hebben heeft hoofdzakelijk betrekking tot de verschijnselen, die men ook met het ongewapend oog heeft kunnen waarnemen. Intusschen mag men met regt verwachten, dat de waarnemingen met behulp van groote kijkers gedaan, zooals er op onderscheidene observatoria voorhanden zijn, ook bijzonderheden hebben doen kennen, die voor de kennis dezer tot nu toe nog in zoovele opzigten raadselachtige wereldligchamen van groot belang mogen gerekend worden. Men bedriegt zich echter, wanneer men meent, dat de komeet door een goeden kijker gezien een meer indrukwekkend gezigt opleverde, dan de prachtige vertooning, die zij met haren langen over zulk een groot deel der hemelruimte zich uitstrekkenden staart aan het vrije oog aanbood. Het veld eens kijkers toch is slechts klein en over 't algemeen kleiner, naarmate de vergrooting sterker is. In plaats van het indrukwekkend gezigt, dat de komeet met haren fraaijen, glansrijken, pluimvormigen staart aanbood, zag men door den kijker, als deze op den staart werd gerigt, slechts een meer verlicht veld met de sterren, die door den staart heen zigtbaar bleven, zoo als men sommige ook met het bloote oog door den staart konde zien. Voldeed de totaal-indruk echter minder, hoogst belangrijk en treffend was het om met sterk vergrootende kijkers na te gaan wat er met de kern der komeet plaats vond.

Met kijkers van zwakke vergrooting de komeet beschouwende, merkte men in de nevelmassa, die het hoofd der komeet vormde, eene kern op, die wel is waar den schijn had van een vast ligchaam te wezen, maar, door sterker vergrootende kijkers gezien, overtuigend bleek zulks niet te zijn. Immers, naarmate men sterkere kijkers bezigde, vertoonde zich de kern niet grooter, zoo als 't geval moest wezen, indien zij uit eene vaste stof bestond en een bolvormig ligchaam was van eene bepaalde uitgebreidheid, maar de grootte der kern verdween meer en meer. En scheen het hieruit reeds te blijken, dat de kern ook als eene nevelmassa beschouwd moet worden, die zich slechts door hare meerdere digtheid van het hoofd der komeet of van den nevel, die haar omhulde, onderscheidde, de waarnemingen met de sterkst vergrootende kijkers hebben ook overtuigend