Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
45
WAT HEEFT DE KOMEET VAN DONATI ONS GELEERD?

de fraaije komeet van 1811, die in grootte en luister vrij veel overeenkomst had met de komeet van donati. Sommigen, die zich kaar nog kunnen herinneren, zeggen, dat zij een prachtiger voorkomen had, anderen, dat zij in glans en grootte voor die van donati moest onderdoen. Uit afbeeldingen en beschrijvingen, die wij van haar bezitten, moeten wij besluiten, dat zij in voorkomen niet veel verschilden. Wel overtrof de komeet van 1811 in haren naasten stand tot de zon de komeet van donati in werkelijke grootte, doch zij bleef verder van de aarde verwijderd en vertoonde zich daardoor natuurlijk kleiner. Op den 15 Oct. vertoonde zij zich in haren grootsten glans en haar staart werd door waarnemers uit dien tijd op 20° geschat, eene grootte merkelijk minder dan die, welke wij van de komeet van donati hebben opgegeven. Het is echter zeer moeijelijk, ja onmogelijk om deze lengte met juistheid te bepalen, want de toestand des dampkrings en het oog des waarnemers oefenen hierop natuurlijk grooten invloed uit. Zoo konde ik in den helderen avond van den 8 Oct. de lengte des staarts tot 40° volgen, terwijl die te Kremsmünster op 44° en te Parijs op 36° werd bepaald.

Ook bij andere kometen vinden wij zulk een verschil in de bepalingen omtrent de lengte van den staart. Zoo bepaalde cassini te Parijs de lengte van den staart der groote komeet van 1769 op 60°, te Bologna werd zij op 70° geschat, terwijl pingré, die haar op den Atlantischen Oceaan waarnam, die lengte ten zelfden tijde op 90° begrootte. Ook bij de komeet van 1769 kenmerkte zich de staart door eene donkere streep achter de kern, die aan eene holligheid of van lichtende stof ontblootte ruimte deed denken. Ook uit afbeeldingen van sommige andere kometen schijnt men te moeten besluiten, dat zulks met deze eveneens het geval was, hoewel er geene melding van is gemaakt.

Eene eigenaardige kromming van den staart is bij vele kometen waargenomen, hoewel er toch ook zijn, waarbij zulks niet is opgemerkt.

Dat de bolle zijde helderder en scherper begrensd was dan de achterste of holle zijde, schijnt minder te zijn opgemerkt. Alleen van de komeet van 1811 wordt gezegd, dat er steeds eene grootere massa der lichtende stof zich op de naar de zon gekeerde zijde als opgehoopt vertoonde, doch dit schijnt van de groote heldere nevelmassa te gelden, die het hoofd vormde, en niet op den staart te zien.