Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
44
WAT HEEFT DE KOMEET VAN DONATI ONS GELEERD?

Het is natuurlijk, dat wij die overeenkomst niet moeten zoeken bij die waarnemingen en beschrijvingen, welke ons uit vroegere tijden zijn overgebleven van hen, die vol bijgeloof en vooroordeel in de kometen teekenen aanschouwden door een vertoornd Opperwezen den menschen ter waarschuwing gegeven en, door hunne opgewondene verbeeldingskracht misleid, in de soms waarlijk schoone en prachtige staarten den vorm van vurige lansen, zwaarden, roeden, bezems — ja wat niet al, meenden te aanschouwen.

Er zijn echter waarnemingen van bekende sterrekundigen van verschillende plaatsen en tijden en onder deze zijn natuurlijk die van het meeste belang, welke in den laatsten tijd met de hulpmiddelen, die der wetenschap thans ten dienste staan, zijn gedaan.

Zoo heeft de beroemde bessel eene naauwkeurige beschrijving gegeven van de verschijnselen, die de komeet van halley bij hare laatste verschijning in 1835 heeft opgeleverd en het is hierbij vooral dat wij veel overeenkomst kunnen opmerken met de verschijnselen, die de komeet van donati heeft opgeleverd.

Dat de staarten der kometen doorzigtig zijn, is reeds vroeg en door velen opgemerkt. Dat zij gevormd worden door eene stof, die zich van de komeet afscheidt, en wel te meer, naarmate deze de zon meer nadert en aan de tegengestelde zijde der zon, is ook vrij algemeen waargenomen. Waarnemingen, waaruit blijkt, dat de kernen geene vaste ligchamen zijn, maar ook uit eene dampvormige doorzigtige stof bestaan, zijn er ook voorhanden. Wel beschouwden velen de kernen als vaste ligchamen en hebben de grootte der middellijn gemeten, maar het is ligt mogelijk, dat bij het bezigen van sterker vergrootende kijkers ook de kernen dezer kometen, even als bij die van donati, zich kleiner zouden hebben vertoond en bij genoegzame vergrooting de vermeende vaste kern zich eveneens als eene meer digte nevelmassa zoude hebben doen kennen. Zelfs heeft men waarnemingen van kometen, door welker kern heen men eene daar achter geplaatste, soms zelfs niet zeer heldere ster met onverflaauwd licht zag stralen. In vele kometen heeft men in 't geheel geen kern kunnen waarnemen, en het blijkt dus, dat de kern geen wezenlijk deel der kometen uitmaakt.

Dat de staart der komeet onmiddellijk achter de komeet hol of donker scheen te zijn, is ook vroeger reeds opgemerkt, inzonderheid bij