Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
52
WAT HEEFT DE KOMEET VAN DONATI ONS GELEERD?

een vierkanten graad en de grootte der komeet, stellende dat haar staart zich tot 20° uitstrekt en die gemiddeld op 5° breedte rekenende, zoude eene ruimte beslaan van 100 vierkante graden. De komeet zoude dus op dat tijdstip een glans moeten hebben verspreid, als van 500 volle manen, die van daar ons haar vereenigd licht terugkaatsten. Wij weten echter, dat, hoe luistervol de komeet ons ook tegenblonk, de sterkte van haar licht in de verte hiermede niet kan worden vergeleken. Het kan dan wel niet anders, of wij moeten vooronderstellen, dat de stof der komeet veel dunner en ijler is dan die van de dunste wolkjes, die wij in onzen dampkring zien drijven.

Tot hetzelfde besluit komen wij ook, wanneer wij bedenken, dat zoovele kleine sterren door den staart en zelfs door de kernen der kometen zigtbaar blijven, zoo als zulks vooral in 't oog vallend was, ook voor het ongewapend oog, toen wij Arcturus hare heldere stralen schier onverzwakt door den toen gewis 12000 mijlen dikken staart zagen henenwerpen, terwijl eene wolk van eenige honderd ellen dikte haar gewis voor ons onzigtbaar zoude maken en eene eenigzins digte wolk zelfs de zon aan ons gezigt onttrekt.

Daarom ook was het zoo uiterst moeijelijk om de komeet bij dag of wel in de schemering te zien en moest de zon reeds eenigen tijd beneden de kimmen zijn geweest, voor men den staart konde bemerken. Dit gaf tevens aanleiding, dat het voorkomen der komeet soms na verloop van korten tijd merkelijk verschillend konde zijn. Zoo zag ik de komeet in den avond van den 8 October des avonds omstreeks uur in de schemering in eene sikkelvormige gedaante of wel met twee korte evenwijdige staarten, terwijl er van den eigenlijken staart nog niets te bemerken was. Een uur later, toen het volkomen donker was geworden, zag ik haar, zoo als zij toen in vollen luister zich vertoonde, en de staart tot op een afstand van 40° nog was te onderkennen.

Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat ook de gedaanten, waaronder sommige kometen vroeger zijn waargenomen en het dubbele van den staart, of de verdeeling in twee of meer takken, daaraan moet worden toegeschreven, dat het terugkaatsend vermogen der stofdeeltjes tusschen de meer heldere deelen niet sterk genoeg was om die waar te nemen. Met den zonderlingen zesvoudigen staart van de komeet van 1744 bestaat hiertoe ten minste alle aanleiding, omdat die, toen