Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
73
OP ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

lijk deze voorheen medebragt, dat men bij den maaltijd aan tafel lag, zoo reizen de Borneërs (of Borneoten) niet dan liggende. Ook wij volgden dit uitlokkende voorbeeld, kozen de gemakkelijkste houding, en mij althans bevielen de regelmatig zacht schokkende beweging en daarbij snelle vaart, bij deze manier van reizen, buitengemeen. Voor en achter de schermen latende vallen, bevindt men zich in een klein, doch net en luchtig vierkant kamertje, tegen elken nieuwsgierigen blik beveiligd. Achter dit kajuitje zijn nog eenige pagaaijers geplaatst, en even als de voorman zit de pagaaijer-roerganger dwars over den achtersteven. Wij hadden 16 Daijaksche roeijers. Met groote bedrevenheid deden zij 2 à 3 slagen in de sekonde, en de alzoo verkregen snelheid werd door bleckmann op 1½ mijl in het uur geschat." In zulke djoekons nu brengen onze natuur-onderzoekers op Borneo soms maanden, zelfs wel een jaar lang, door, op hunne gevaarlijke togten door de binnenlanden. De gevaren, welke de riviervaart zelve hierbij aanbiedt, zijn gelegen in het ontmoeten van afdrijvende boomstammen, overhangende takken, rotsblokken of klippunten, vooral ook sterke stroomen met draaikolken of zoogenaamde "trekkingen", waarin, volgens veler ondervinding, in het bijzonder die van keppel, de praauwen ligtelijk omslaan.

Eene groote en hier zeer algemeene landplaag is de kwelling door muskieten; insgelijks moet men tegen de vele krokodillen zeer op zijne hoede zijn. Van andere nadeelen door schadelijke of wilde dieren vind ik voor Borneo weinig vermeld door de reizigers. Bij de gedeeltelijke overland-togten kunnen echter de vele giftslangen gevaarlijk zijn. De meeste schrijvers, die dit eiland hebben bereisd, betuigen overigens hunne bevreemding over de betrekkelijk geringe bevolking met dieren. In de wildernissen nogtans moet men soms op zijne hoede zijn voor den rhinoceros, den buffel en het wilde zwijn. Olifanten worden niet aangetroffen, wel herten. Van groote tijgers worden mede geene, van tijger-katten slechts enkelen gezien. Bekend is het, dat onderscheidene eigene beer- en aap-soorten daar te lande worden gevonden, onder

    ter zee 2 kl., in Natuurk. Tijds. v. Ned. Ind., jaarg. I, 1850. Aan de Oostkust bezocht hij ook Samarinda, aan de Koetei-rivier; hij vond die rivier doodsch, de bevolking angstig; daar heerschen, zegt hij, in tegenoverstelling van het Bandjersche, gebrek aan kracht en wetten, diefstal en moord.