Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/94

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
72
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK'S

vele aanrakingen, soms zelfs met in oorlog zijnde Dayak-stammen, is afgekomen. Ook kwam de bevreemdende indruk van op die plaatsen eene blanke vrouw te zien, haar te stade, maar niet minder haar noodleugen, dat zij met opzet daar gekomen was om medicijnen te zoeken, iets hetgeen door hare jagten op natuur-historisch gebied schijnbaar bewaarheid werd.

Eenige der voornaamste bijzonderheden nu, welke door de genoemde reizigers en schrijvers omtrent de Zuidelijke helft van Borneo, zoo in het Oostelijk als Westelijk gebied, over dit eiland en zijne bewoners, zijn opgeteekend, wil ik thans in eenige hoofdtrekken te zamen vatten. Het is mij daarbij opmerkelijk voorgekomen, dat deswegens onder hen in de hoofdzaken eene zeer groote overeenstemming doorstraalt, waardoor voorzeker de waarheid hunner opgaven onderling aanmerkelijk wordt gestaafd.

 

Het reizen op Borneo.—Dit geschiedt hier op eene zeer eenvoudige en eentoonige wijze; althans men kan de binnenlanden niet anders bereizen dan langs den waterweg. Men verkiest daartoe de zoogenaamde djoekons, vaartuigen die aan Borneo eigenaardig zijn. Gemaakt van een' uitgeholden boomstam, die door water en vuur is uitgezet, gelijkt dit vaartuig, hoewel niet zoo sierlijk zijnde, veel op de lange en smalle kaïks van Konstantinopel. Ze zijn van 40 tot 60 voeten lang en loopen voor en achter scherp uit. Als te paard zit schrijelings over den voorsteven een roeijer of pagaaijer, die maat en toon der beweging aangeeft en op den uitkijk is gesteld. Achter hem zitten ter wederzijden van 5 tot 8 roeijers, van hunne pagaaijen voorzien, op de onder hen gekruiste beenen. Over de geheele lengte bevindt zich een dak van biezen of riet (atap) op steiltjes, hetwelk de roeijers en passagiers tegen zon en regen beschut. Achter het verblijf der eerstgenoemden volgt dat der laatsten en is voorzien van atappen schermen of valpoorten op zijde, welke men naar gelieven kan opzetten. Met een matje gedekt vleit men zich, op een matras en van de noodige kussens voorzien, langscheeps neder. "Inderdaad, zegt bleckmann, aan wien ik deze beschrijving ontleen[1], de inboorlingen reizen alzoo met Romeinsche weelde. Ge-

  1. Een bezoek van de steenkolenmijn van Pengaron, door g.m. bleckmann, luit.