croockewit (deze ter nadere hoogte-bepaling van den berg Klam), grootere of kleinere togten in de westelijke binnenlanden der Dajak's, zonder levensgevaarlijke ontmoetingen, ondernomen en volbragt. Belangrijke mededeeiingen geeft verder h. keppel, in zijne beschrijving der togten van,j. brooke en hem zelven naar en door N.W. Borneo, waarin brooke's nederzetting te Serawak en de binnenlandsche expeditiën der Engelschen tegen de beruchte zeeroovers dier streken, in een in 1846 uitgegeven boekwerk van twee deelen, "Togten naar Borneo", worden vermeld. Van die plaats uit heeft Mevr. pfeiffer, in 1851, hare niet onbelangrijke reizen in de binnenlanden ondernomen. In hare "Tweede reis rondom de wereld,"—die zij uit erkentelijkheid heeft opgedragen aan "de Nederlanders in Indië", doch waarin zij ook den "Radja" brooke bovenmate prijst,—vindt men behalve andere reizen vooral vermeld haren togt langs de rivier Batang loepar landwaarts in. Op de inlandsche wijze gekleed, trok zij te voet het gebergte van dien naam over, daalde aan de andere zijde weder af, dwars door de onafhankelijke Dayak-stammen van Landak, en bereikte, als andere van hare voorgangers, ongedeerd het stadje Sintang. In het geheel bragt zij ruim vijf maanden in dit gedeelte der wereld door en zwierf, vaak slechts door weinige bedienden vergezeld, inderdaad met grooten moed, zoo ver zij kon, de westelijke binnenlanden door, inzonderheid om daar de Dayakkers in hun huiselijk leven gade te slaan, hoezeer haar zulks door verscheidene Europeanen bij herhaling was ontraden. Groote gevaren heeft zij daarbij niet geloopen, want het schijnt, dat eensdeels de invloed van brooke's naam haar beveiligde, anderdeels de omstandigheid, dat men haar, zoo als zij zelve zegt, voor "eene heilige", of, zoo als anderen beweren, voor "eene krankzinnige" hield, onder welken titel zij ongedeerd van hare
bleeker, II .Jaarg. 1851. In hunnen uitstekenden en in vele andere opzigten verdienstelijken arbeid wordt zelfs een algemeen overzigt gegeven van dit gedeelte van Borneo; niet alleen de beneden Kapoeas, met de rivieren Landak, Tajan en vele anderen, maar ook een deel der Melawi, en zelfs de Malo-rivier, boven Boenoet, worden door hen met groote naauwkeurigheid, politisch, commercieel, statistisch, geographisch, ethnographisch, enz. beschreven, onder opgave der levenswijze zoowel van de afhankelijke als vrije Dajakkers.—Verscheidene andere jaargangen van helzelfde uitmuntende Tijdschrift gaven mij overvloedige gelegenheid, daaruit nog veel wetenswaardigs voor dit opstel te putten.