Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
98
HET KEUKENZOUT.

te zijn. Die zoutbeddingen zijn dan ook altijd van een graauwachtig slib of zoutleem vergezeld en door gips omsloten.

Hoe evenwel het water der zoutbronnen, hoe die opborrelende zoutoplossing zich vormt, kan bij de uitgestrektheid en algemeenheid der onderaardsche depots niet onzeker zijn. Het regen- en sneeuwwater toch dringt voor een groot gedeelte in den grond, lost het zout der onmetelijke magazijnen op en wordt later door bekende oorzaken als zoutbron weder naar de bovenvlakte der aarde gevoerd. Waar deze bronnen zich openbaren, heeft men ook tevens de overtuiging ontvangen, dat er op die plaats zoutlagen aanwezig zijn.

Zoo had men, bijvoorbeeld, reeds in de vorige eeuw, bij het stadje Wimpfen, in Hessen-Darmstadt, zoutbronnen ontdekt, maar geen bijzonder werk er van gemaakt om daaruit zout te winnen. Door een aardval, in 1804, kwam er echter tusschen de gipsmassa zout te voorschijn. In 1816 ontdekte men daar eene zoutlaag van 60 voet dikte, op eene diepte van 475 voet. En thans is het uitgestrekte zoutwerk Ludwigshall op genoemde plaats tot stand gebragt, een van de merkwaardigste der aarde. Boringen in den omtrek, op verschillende afstanden ondernomen, maakten steeds groote zoutlagen kenbaar. De zoutgewinning vormt daar een bergwerk, bestaande in loodregte en horizontaal gerigte gangen en galerijen, en brengt bij Hall 10 millioen pond zout elk jaar te voorschijn.

Eveneens vond men hooger op, aan den Neckar, maar weder in de nabijheid van zoutwater-bronnen, zoutbanken van 100 voet dikte; en men is thans tot de overtuiging gekomen, dat de steenzoutbanken aldaar eene uitgebreidheid van 220 vierkante geogr. mijlen innemen.

Zoo is het ook in Frankrijk gegaan, alwaar men thans, aan den voet der Vogesen, zoutlagen van 45 voet dikte bezit. Aan de geheele noordzijde van het Thüringer gebergte ligt zooveel zout, dat het water der bronnen, zonder het door kunst te gemoet te komen, bijna geheel er mede is verzadigd.

In Beijeren, in Tyrol, Stiermarken, Hongarije en Zevenbergen, Gallicië, aan de noordelijke af helling der Karpathen, vindt men in de nabijheid der zoutwater-bronnen rijke klipzoutbanken.—Engeland bezit ze tot op eene aanmerkelijke diepte te Norwich, en in het