Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/155

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
133
HET HUWELIJK DER PLANTEN.

is nu eens meer, dan eens minder kegel- of fleschvormig; het is altijd in het midden der bloem gezeteld en om die reden geplaatst boven op de as der bloemen, welke as men weder beschouwen moet als eene voortzetting van den steel der bloemen. Dit vrouwelijk orgaan, stamper, bestaat uit drie deelen; het onderste of gezwollen gedeelte, dat veel overeenkomst heeft met het ruimste gedeelte eener wijnflesch, noemt men vruchtbeginsel of eijerstok, omdat daaruit later de vrucht ontstaat, en appels, pruimen, druiven enz., zijn niets anders dan ontwikkelde vruchtbeginsels. Dit vruchtbeginsel vernaauwt zich bij de meeste planten aan zijn top en verlengt zich dan in een draadvormig hol ligchaam, gelijk de hals eener flesch, de stijl, terwijl de top van den stijl den stempel vormt, en hoewel verschillend van gedaante, meest schotelvormig verdiept of verbreed is om het stuifmeel te kunnen ontvangen of vasthouden. De deelen, die eigenlijk tot voortplanting dienen, vindt men in deze vruchtbeginsels; het zijn namelijk de eitjes of toekomstige zaden, en men behoeft dan ook slechts de stampers uit de bloemen van een appel, eene kers, pruim of papaver in de lengte door te snijden, om deze als witte kleine ligchaampjes waar te nemen. (Fig. 12 en 13).

 

Ziedaar, zeer kort, u de beide geslachten van de planten, man en vrouw, beschreven. Beiden wonen gewoonlijk in een huis, in ééne bloem, en het maatschappelijk huwelijk is ten deze dus op hen ten volle van toepassing. 't Zou u evenwel ten hoogste verwonderen, wanneer men bij de planten maar eene soort van huwelijk kende. Werkelijk treft men er dan ook weder aan, die aan het Mahomedaansche huwelijk herinneren; dan wonen ja, man en vrouw, in één huis, op één stam of dezelfde plant, maar niet in ééne bloem, want ieder heeft zijn eigen verblijf, en verlangt ge voorbeelden, welnu dan behoef ik u slechts het Turksche koorn of de mais, de eiken, hazelaars en kastanjes[1] te noemen, en gij zult overtuigd zijn. Ook zijn er nog, die volstrekt maar niet van zamenwonen willen weten; daartoe schijnen zij ongeschikt, en wanneer gij soms een wilg tegenkomt of

  1. Castanea vulgaris, Linn.