Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/163

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
141
HET HUWELIJK DER PLANTEN.

dood en leven naast elkander, doch, evenals overal in de natuur, bevat de eerste altijd de kiem in zich voor een nieuw leven.

Bij de één- en tweehuizige planten of eenslachtige bloemen, bij de zoodanige waar de eene bloem alleen meeldraden, de andere alleen stampers bevat, moet, zooals nu als van zelf begrepen zal worden, de bevruchting nog moeijelijker plaats hebben. Wij hebben straks reeds gezien, dat bij den dadelpalm b.v. de mensch de rol van koppelaar moet spelen; maar aangezien er reeds planten waren, voordat hij er was, moest de natuur zich zelve redden en doet zij dat ook,—en waardoor?

Deze planten zijn als het ware met mannelijke bloemen als overladen, het stuifmeel is ligt en wordt dus door het zachtste koeltje in den dampkring opgenomen; door eene sterkere beweging der luchtzee voortgestuwd en gebragt ter plaatse waar het te huis behoort, op de vrouwelijke bloemen. Bij de eenhuizige heeft dus de bevruchting gemakkelijker plaats dan bij de tweehuizige en toch is bij beide nooit gebrek aan goede vruchten; als voorbeelden der eerste hebben wij straks reeds genoemd den elzenboom, den eik, hazelaar en tamme kastanje, en als tweehuizige, de wilgen, de hennep en de hop.—Bij de tweehuizige waterplanten moet de natuur zich weder op eene andere wijze behelpen, en onder deze noemen wij b.v. de Valisneria spiralis, L., eene in het zuiden van Europa onder in diepe, doch heldere wateren groeijende plant. Het bevruchtings-proces kan onder water niet plaats hebben, want de kleverige stof van den stempel, zoo noodzakelijk tot bevordering van de ontwikkeling van het stuifmeel, zou er afgewasschen worden. Het moet dus op eene andere wijze plaats hebben, en, om het mogelijk te maken, plaatste de natuur de vrouwelijke bloemen op eenen spiraalvormig opgerolden bloemstengel. Nadert het tijdstip der bevruchting, dan ontrolt zich deze stengel, totdat de bloemen gelijk met het watervlak zijn en door de golfjes hierover heen en weder bewogen worden. De bloemstengel der mannelijke daarentegen is kort en deze bloemen blijven dan ook onder water; het water moet bij deze dus als voermiddel dienen, en laten de geopende meelknopjes nu hun stuifmeel los, dan gaan deze, door hunne ligtheid, naar boven en verspreiden zich over het watervlak.